In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 16 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft op 3 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, maar eiser handhaafde zijn beroep. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de bewaring niet eerder had moeten worden opgeheven, onder verwijzing naar de passieve houding van eiser en het gebrek aan medewerking aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat er tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring geen sprake was van onrechtmatigheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025.