ECLI:NL:RBDHA:2025:3006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 24 september 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in het uitzettingsproces, waarbij het zicht op uitzetting naar Algerije aanwezig is. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in redelijkheid gehouden was om meer uitzettingshandelingen te verrichten dan reeds zijn gedaan. De beroepsgronden van eiser zijn afgewezen, en het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6982
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 24 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteiten is geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 januari 2025 (in de zaak NL24.51926) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Over wat eiser aanvoert overweegt de rechtbank als volgt.
Alias
5. De rechtbank verwijst hieromtrent allereerst naar haar eerdere uitspraak van 8 januari 2025 (in de zaak NL24.51926), rechtsoverweging 5. Daaraan voegt de rechtbank toe dat de minister in zijn verweerschrift van 19 februari 2025 voldoende heeft toegelicht dat de alias is opgenomen in de voortgangsgegevens op basis van de Havank-registratie, waaruit is gebleken dat eiser bij zijn aanhouding in oktober 2022 heeft opgegeven [naam] te zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bij het opnemen van de alias in de voortgangsgegevens onzorgvuldig heeft gehandeld. In wat eiser nu heeft aangevoerd zit de rechtbank dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat, waartoe de rechtbank in de uitspraak van 8 januari 2025 is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste

6. In de uitspraak van 6 mei 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2024:1892), rechtsoverweging 7 en 7.1, is geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is. In het geval van eiser blijkt uit de voortgangsgegevens dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eisers uitzetting, laatstelijk op 6 februari 2025. Dat dit onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend omdat de Algerijnse autoriteiten in ieder geval niet kenbaar hebben gemaakt niet tot een lp-afgifte voor eiser te zullen overgaan. Wat betreft eisers beroepsgrond over het rappelleren op dossierniveau overweegt de rechtbank dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand van zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Daarnaast heeft de minister op 21 januari 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op eiser rust de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Niet gebleken is dat eiser hieraan in voldoende mate invulling heeft gegeven. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat de minister in redelijkheid was gehouden meer of andere uitzettingshandelingen te verrichten dan tijdens de ter toetsing staande periode is gebeurd. Gelet al hierop, is naar het oordeel van de rechtbank het zicht op de uitzetting van eiser naar Algerije vooralsnog aanwezig en werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

7. De rechtbank is, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 14 oktober 2024 (in de zaak NL24.37295), rechtsoverweging 11, van oordeel dat de minister zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen lichter middel doeltreffend kon worden toegepast. Dit betekent dat het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, onverkort
aanwezig is. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
8. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.