In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Senegalese vreemdeling, eiser, die in beroep was gegaan tegen het voortduren van deze maatregel. De minister van Asiel en Migratie had op 2 januari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding en heeft gereageerd op de voortgangsrapportage die de minister had overgelegd. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van Senegalese nationaliteit is en geboren op [geboortedatum] 1997. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de voortgang van de aanvraag om een laissez passer bij de Senegalese autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er zicht is op uitzetting. Eiser heeft echter niet voldoende medewerking verleend aan zijn uitzetting, wat zijn beroepsgronden ondermijnt. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.