ECLI:NL:RBDHA:2025:3008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de uitzettingsmaatregelen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, die op 31 oktober 2024 in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Marokko aanwezig is. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat de minister meer uitzettingshandelingen had moeten verrichten dan reeds is gedaan. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7385
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: I. Vugs).

Procesverloop

De minister heeft op 31 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 januari 2025 (in de zaak NL25.436) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Over wat eiser aanvoert oordeelt de rechtbank als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
5. Het zicht op uitzetting naar Marokko is in beginsel aanwezig. In het geval van eiser blijkt uit de voortgangsgegevens dat het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eisers uitzetting, laatstelijk op 6 februari 2025. Dat dit onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend omdat de Marokkaanse autoriteiten in ieder geval niet kenbaar hebben gemaakt geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de minister voor wat betreft het plannen van een presentatie afhankelijk is van de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten en hier in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Daarnaast heeft de minister op 20 januari en op 17 februari 2025 getracht een vertrekgesprek te voeren met eiser. Gelet al hierop, is naar het oordeel van de rechtbank het zicht op de uitzetting van eiser
naar Marokko vooralsnog aanwezig en werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft beide keren geweigerd met de regievoerder in gesprek te gaan over de voorgenomen uitzetting. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Niet gebleken is dat eiser hieraan in voldoende mate invulling heeft gegeven. In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de minister in redelijkheid was gehouden meer of andere uitzettingshandelingen te verrichten dan tijdens de ter toetsing staande periode is gebeurd. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
Belangenafweging
6. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.