ECLI:NL:RBDHA:2025:3035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen deze maatregel, die op 12 februari 2025 was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen was. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij detentieongeschikt was en dat er geen persoonlijke belangen waren die de bewaring onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht op uitzetting naar Marokko was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6825

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en aanhef onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf nu aan hem op 2 augustus 2024 een terugkeerbesluit is opgelegd. De terugkeerverplichting geldt nog steeds, ondanks de aanvraag tot uitstel van vertrek.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is verder van oordeel dat zware grond 3h ten onrechte aan eiser is tegengeworpen. De rechtbank overweegt dat alhoewel de grond feitelijk juist is, de minister bij deze grond het onttrekkingsrisico niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser heeft verklaard hartklachten te hebben. In de maatregel is aangegeven dat er een medische dienst in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig is waar beoordeelt zal worden in hoeverre eiser medische hulp nodig heeft. De minister heeft erop gewezen dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat eventuele medische afspraken en of behandelingen kunnen vandaaruit gewoon door kunnen gang vinden. Eiser heeft met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Als eiser medische problemen ervaart kan hij zich wenden tot de medische dienst.
6.2.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De minister heeft op 17 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat uit de uitspraken van de Afdeling [1] van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.