ECLI:NL:RBDHA:2025:3079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
SGR 22/1891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek om openbaarmaking van documenten over dierproeven en de weigering daarvan op basis van veiligheid van de vergunninghouder

In deze zaak heeft Stichting PETA, eiseres, een verzoek ingediend bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), verweerder, om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven. Verweerder heeft dit verzoek op 24 januari 2022 integraal geweigerd, met als argument dat de anonimiteit van de vergunninghouder niet kon worden gewaarborgd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van alle partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de identiteit van de vergunninghouder inmiddels bekend is bij eiseres, waardoor openbaarmaking van de gevraagde informatie niet meer mogelijk is zonder de anonimiteit van de vergunninghouder in de NTS (niet-technische samenvatting) te schaden. De rechtbank stelt vast dat de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en eigendommen in het geding is bij openbaarmaking van gegevens die de anonimiteit van de NTS tenietdoen. De rechtbank wijst erop dat de verweerder terecht de belangen van de vergunninghouder zwaarder heeft laten wegen dan het belang van openbaarmaking.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

Stichting PETA, uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), verweerder

(gemachtigde: mr. N. Turuglu).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Erasmus Universitair Medisch Centrum (Erasmus MC) uit Rotterdam (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. Voskamp).

Inleiding

1. Eiseres heeft verweerder verzocht om de openbaarmaking van documenten over een onderzoek door de vergunninghouder waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven. Met het bestreden besluit van 24 januari 2022 heeft verweerder een overzicht verstrekt van alle documenten die onder het verzoek vallen en de openbaarmaking van de documenten integraal geweigerd.
1.1.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2022 en hierbij verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. [1] Verweerder heeft hiermee ingestemd omdat in een andere zaak waarin een vergelijkbaar verzoek om openbaarmaking is gedaan al een besluit op bezwaar is genomen en beroep is ingesteld (SGR 21/8158).
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep samen met het beroep in de zaak SGR 21/8158 op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 28 juli 2021 verweerder verzocht om in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een kopie te verstrekken van het volledige projectvoorstel van een onderzoek van de vergunninghouder waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven, inclusief de bijlagen over dierproeven, het advies van de dierexperimentencommissie (DEC), de beslissing van verweerder en alle communicatie tussen de vergunninghouder en verweerder.
3. Verweerder heeft in het besluit aangesloten bij haar besluit op bezwaar in de zaak SGR 21/8158 en de openbaarmaking van de documenten integraal geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob omdat zij de anonimiteit van de vergunninghouder niet langer kan waarborgen. Omdat de Wob-verzoeker de naam van de vergunninghouder op schrift heeft staan, zou openbaarmaking van de beslissing op bezwaar tot feitelijke openbaarmaking van de naam van de vergunninghouder en kenbaarheid daarvan voor een ieder leiden. De onevenredige benadeling die een vergunninghouder kan ondergaan wanneer zijn identiteit bekend wordt, moet voorkomen worden in verband met de nog steeds actuele dreiging van dierenrechtenextremisme.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres wijst erop dat artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn [2] geen grondslag bevat om andere informatie dan de namen en adressen van de vergunninghouder en diens personeel aan de openbaarheid te onttrekken. Dat de voorzieningenrechter aan een andere informatieverzoeker een verzoekschrift van de vergunninghouder heeft gestuurd waardoor diens identiteit bekend is geworden, is ook geen reden om openbaarmaking van informatie te weigeren. Ook de gewoonte van verweerder om het besluit op bezwaar bekend te maken, kan niet leiden tot de weigering van openbaarmaking. Een gewoonte is geen verplichting en verweerder kan hiervan afzien. Daarnaast is het algemeen bekend dat de vergunninghouder zich bezighoudt met het verrichten van dierproeven. De vergunninghouder zoekt zelf ook actief de publiciteit op als het gaat om haar betrokkenheid bij dierproeven. Dit ontkracht de noodzaak van het waarborgen van de anonimiteit van de vergunninghouder. Ook is er geen sprake van een actuele dreiging van dierenrechtenextremisme. In geen van de vijf jaarverslagen die door de AIVD na 2016 zijn uitgebracht, is gesproken over dierenrechtenextremisme. Ook de NCTV ziet dierenrechtenextremisme niet meer als dreiging. Verder heeft verweerder ten onrechte niet per alinea beoordeeld of een uitzonderingsgrond van toepassing is en heeft zij de uitzonderingsgronden daarmee te generiek toegepast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op basis van artikel 10a1, zevende lid, van de Wet op de dierproeven (Wod) en artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014 maakt verweerder in ieder geval de NTS van een onderzoeksproject waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven openbaar. Deze artikelen zijn een implementatie van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn [3] waarin is voorgeschreven dat NTS’en worden gepubliceerd. De NTS moet informatie bevatten over de doelstellingen van het project en het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan. De NTS is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel. De Dierproevenrichtlijn verplicht alleen tot het actief openbaar maken van de NTS. Dat betekent dat het lidstaten in beginsel vrijstaat om het nationale recht, in dit geval de Wob, toe te passen met betrekking tot de openbaarmaking van andere documenten. Met de uitzonderingsgronden van de Wob kunnen bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de anonimiteit van de betrokken personen worden beschermd. [4] Wel is het zo dat toepassing van de Wob op documenten uit het projectvergunningsdossier niet mag leiden tot een situatie waarin het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn niet wordt gewaarborgd. Dit betekent dat toepassing van de Wob niet mag leiden tot een verplichting om alsnog gegevens openbaar te maken die volgens de NTS anoniem moeten blijven of die ertoe kunnen leiden dat de NTS te herleiden is tot de vergunninghouder of zijn personeel. [5]
5.1.
In dit geval is de identiteit van de vergunninghouder bekend geworden bij eiseres. Verweerder heeft zich daarom met juistheid op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde informatie over dierproeven per definitie niet meer mogelijk is zonder de anonimiteit van de vergunninghouder in de NTS teniet te doen. Uit de achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat het garanderen van die anonimiteit in het belang van de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen is. [6] De door de verweerder ingeroepen weigeringsgronden liggen hiermee in lijn en kunnen daarom richtlijnconform worden uitgelegd. Omdat in artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn een risico voor de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen wordt verondersteld, moet er bij toepassing van die weigeringsgronden van worden uitgegaan dat die veiligheid in het geding komt bij openbaarmaking van gegevens die de anonimiteit van de NTS teniet doen. Anders dan eiseres aanvoert, is daarom niet van belang of er in een concreet geval een reële kans bestaat op dierenrechtenextremisme. Ook de vraag of verweerder ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen dierenrechtenactivisme en -extremisme hoeft daarom niet beantwoord te worden. Verweerder heeft in dit geval een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die worden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob dan aan het belang van openbaarmaking en heeft de openbaarmaking van de gevraagde documenten daarom terecht geweigerd.
5.2.
Dat de identiteit van de vergunninghouder in dit geval bekend is geworden door een fout van de vergunninghouder zelf, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank gaat ervan uit dat de vergunninghouder niet opzettelijk haar identiteit kenbaar heeft laten worden om de openbaarmaking van de documenten te frustreren, mede omdat de vergunninghouder er zelf ook belang bij had dat haar identiteit niet bekend zou worden bij eiseres. Wel wijst de rechtbank erop dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is om bij het voeren van procedures bij de rechtbank duidelijk te maken dat zij anoniem willen procederen, om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat zij het niet zal accepteren van de vergunninghouder wanneer dit nogmaals gebeurt. Ook het feit dat de vergunninghouder zelf publiceert over haar betrokkenheid bij het uitvoeren van dierproeven in het algemeen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat de vergunninghouder openheid geeft over het in het algemeen betrokken zijn bij dierproeven betekent niet dat zij geen belang meer heeft bij anonimiteit ten aanzien van de specifieke dierproeven in dit specifieke onderzoeksvoorstel.
5.3.
Omdat openbaarmaking van de gevraagde informatie, ook als dat milieu-informatie zou zijn, moest worden geweigerd met een beroep op de vrees voor dierenrechtenextremisme, hoeft de vraag of het projectvergunningsdossier milieu-informatie bevat niet te worden beantwoord. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat in het geval er in het projectvergunningsdossier milieu-informatie zou staan, zij zich beroept op de in artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob neergelegde weigeringsgrond eveneens vanwege de vrees voor dierenrechtenextremisme.
6. Omdat verweerder op grond van het vorenstaande openbaarmaking van alle documenten al mocht weigeren, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
3.Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3980, r.o. 7.2. en 7.3.
5.Idem, r.o. 9.4.
6.Idem, r.o. 9.3.