ECLI:NL:RBDHA:2025:3081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
SGR 21/8158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek om openbaarmaking van documenten over dierproeven en de weigering daarvan door de Centrale Commissie Dierproeven

In deze zaak heeft Stichting Animal Rights een Wob-verzoek ingediend bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot dierproeven uitgevoerd door het Erasmus Universitair Medisch Centrum. De CCD heeft in een besluit van 7 mei 2021 een overzicht van documenten verstrekt, maar heeft de openbaarmaking van de meeste documenten geweigerd, met als argument dat de identiteit van de vergunninghouder bekend was geworden en dat openbaarmaking de veiligheid van de vergunninghouder in gevaar zou kunnen brengen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, onder andere omdat zij van mening is dat de CCD ten onrechte de anonimiteit van de vergunninghouder heeft gewaarborgd en dat er geen actuele dreiging van dierenrechtenextremisme is. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft de CCD wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Het beroep tegen de weigering van de openbaarmaking is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat de CCD terecht heeft geweigerd de documenten openbaar te maken op basis van de vrees voor dierenrechtenextremisme. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het waarborgen van anonimiteit bij de vergunninghouder ligt en dat de CCD de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht laten wegen dan het belang van openbaarmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

Stichting Animal Rights, uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn en mr. T. van Alten),
en

de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), verweerder

(gemachtigde: mr. N. Turuglu).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Erasmus Universitair Medisch Centrum (Erasmus MC) uit Rotterdam (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.A. Voskamp).

Inleiding

1. Eiseres heeft verweerder verzocht om de openbaarmaking van documenten over een onderzoek door de vergunninghouder waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven. Met het besluit van 7 mei 2021 heeft verweerder een overzicht verstrekt van documenten die onder het verzoek vallen en toegezegd bijna alle documenten deels openbaar te zullen maken. De vergunninghouder heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Omdat verweerder volgens eiseres niet op tijd op dit bezwaar heeft beslist, heeft eiseres een beroep niet-tijdig beslissen ingediend. Op 18 januari 2022 heeft verweerder een besluit op het bezwaar genomen en hierin geweigerd om de documenten openbaar te maken. Eiseres heeft aangegeven het niet eens te zijn met het besluit op bezwaar en heeft hier beroepsgronden tegen ingediend.
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep niet-tijdig beslissen en het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van verweerder.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verder heeft verweerder stukken aan de rechtbank gezonden met een verzoek om beperkte kennisneming. [1] Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om de stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. [2]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep samen met het beroep in de zaak SGR 22/1891 op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 20 november 2020 verweerder verzocht om in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) alle stukken zoals aanvragen, goedkeuringen, reacties van de dierexperimentencommissie (DEC), welzijnsrapporten, en communicatie onderling met de onderzoekers en instanties van dierenwelzijn over een onderzoek van de vergunninghouder waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven, openbaar te maken.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven 53 documenten te hebben aangetroffen waarvan één al openbaar is, namelijk de niet-technische samenvatting (NTS). De overige documenten wil verweerder deels openbaar maken, met uitzondering van persoonlijke gegevens van betrokken personen [3] , de namen van de vergunninghouder en de DEC [4] , en persoonlijke beleidsopvattingen [5] .
4. De vergunninghouder heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder. De vergunninghouder heeft ook een voorlopige voorziening hangende bezwaar ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Omdat de vergunninghouder niet heeft aangegeven anoniem te willen procederen in de voorlopige voorziening, is in die procedure de identiteit van de vergunninghouder per abuis bekend geworden bij eiseres. In het besluit op bezwaar heeft verweerder overwogen dat in een Wob-verzoek zoals onderhavige, waarin het verzoek niet zodanig is geformuleerd dat daaruit kenbaar is om welke vergunninghouder het gaat, verweerder de anonimiteit van de vergunninghouder normaal gesproken kan waarborgen door de naam van de vergunninghouder en overige tot hem herleidbare gegevens te lakken. Maar omdat in deze zaak vast is komen te staan dat de Wob-verzoeker de identiteit van de vergunninghouder kent, komt het belang van de waarborg van anonimiteit van de vergunninghouder in gedrang. Omdat de Wob-verzoeker de naam van de vergunninghouder op schrift heeft staan, zou openbaarmaking van de beslissing op bezwaar tot feitelijke openbaarmaking van de naam van de vergunninghouder en kenbaarheid daarvan voor een ieder leiden. Verweerder heeft de huidige situatie daarom op één lijn gesteld met een Wob-verzoek waarbij uit de formulering ervan de identiteit van de vergunninghouder blijkt. Verweerder heeft daarom in het besluit op bezwaar de openbaarmaking van de documenten integraal geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder g van de Wob omdat zij de anonimiteit van de vergunninghouder niet langer kan waarborgen. De onevenredige benadeling die een vergunninghouder kan ondergaan wanneer zijn identiteit bekend wordt, moet voorkomen worden in verband met de nog steeds actuele dreiging van dierenrechtenextremisme.
4.1.
Hoewel verweerder de openbaarmaking van de documenten integraal geweigerd heeft, is zij in het besluit op bezwaar ook nog ingegaan op de overige bezwaargronden. De vergunninghouder heeft in bezwaar passages gemarkeerd die in zijn ogen vertrouwelijke bedrijfsgegevens bevatten. Een deel van die passages voldoet volgens verweerder aan de strenge voorwaarden die gelden voor toepassing van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob. Openbaarmaking van de gemarkeerde passages die niet voldoen aan de strenge eisen die gelden voor toepassing van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob, zou onevenredig benadelend zijn voor de vergunninghouder omdat zijn concurrentiepositie daarmee sterk achteruit zou gaan. Het belang om als eerste te publiceren in de academische wereld weegt daarbij zwaar. Verweerder zou daarom deze passages alsnog lakken bij gedeeltelijke openbaarmaking. Tot slot heeft verweerder overwogen dat er in deze zaak geen sprake is van milieu-informatie, zoals door eiseres was betoogd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres maakt duidelijk dat zij in beroep de informatie die geweigerd is openbaar te maken in het primaire besluit niet ter discussie stelt. Het beroep richt zich tegen de weigering in het besluit op bezwaar om ook de overige informatie aan de openbaarheid te onttrekken. Primair heeft verweerder ten onrechte de openbaarmaking van de documenten integraal geweigerd vanwege het belang van de waarborg van de anonimiteit van de vergunninghouder. Dat de naam van de vergunninghouder bekend is geworden, is de schuld van de vergunninghouder zelf. De vergunninghouder heeft de voorzieningenrechter niet verzocht om anoniem te procederen, terwijl dit wel verwacht had mogen worden van een professionele organisatie. De fout van de vergunninghouder kan eiseres niet worden tegengeworpen. Daarnaast is het algemeen bekend dat de vergunninghouder zich bezighoudt met het verrichten van dierproeven. De vergunninghouder zoekt zelf ook actief de publiciteit op als het gaat om haar betrokkenheid bij dierproeven. Dit ontkracht de noodzaak van het waarborgen van de anonimiteit van de vergunninghouder. Ook is er geen sprake van een actuele dreiging van dierenrechtenextremisme. In geen van de vijf jaarverslagen die door de AIVD na 2016 zijn uitgebracht, is gesproken over dierenrechtenextremisme. Ook de NCTV ziet dierenrechtenextremisme niet meer als dreiging. Verweerder haalt ook ten onrechte dierenrechtenactivisme en dierenrechtenextremisme door elkaar. Verder heeft verweerder ten onrechte niet per alinea beoordeeld of een uitzonderingsgrond van toepassing is en heeft zij de uitzonderingsgronden daarmee te generiek toegepast.
5.1.
Subsidiair gaat eiseres in op de overwegingen van verweerder dat er bij gedeeltelijke openbaarmaking, wanneer verweerder openbaarmaking van het dossier niet integraal zou hebben geweigerd, meer informatie zou worden gelakt dan volgens het primaire besluit. Het besluit op bezwaar maakt volgens eiseres niet duidelijk welke informatie alsnog zou worden gelakt en welke informatie overblijft. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de geweigerde informatie milieu-informatie is of daar zozeer mee samenhangt dat het als milieu-informatie moet worden gekwalificeerd. Verweerder had de openbaarmaking daarvan daarom niet mogen weigeren.
5.2.
Voor zover geen sprake is van milieu-informatie, neemt verweerder ten onrechte aan dat sprake is van onevenredige benadeling. Een beroep op deze weigeringsgrond kan alleen succesvol zijn voor zover het niet in het primaire besluit zwart gelakte informatie betreft, en ook informatie die niet al op andere wijze kenbaar is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd om welke andere informatie het gaat. Ook heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt welke informatie alsnog zwart wordt gelakt omdat sprake zou zijn van vertrouwelijke bedrijfsgegevens. De enkele vaststelling dat nieuw onderzoek voortborduurt op oud onderzoek, betekent niet dat sprake is van (geheime) bedrijfs- en fabricagegegevens.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank zal eerst ingaan op het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. [6] Tegen het niet tijdig beslissen staat daarom beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. [7] Eiseres heeft verweerder met een brief van 15 november 2021 in gebreke gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat op dat moment de beslistermijn was verstreken en de ingebrekestelling gelet daarop geldig was. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseres op 16 december 2021 beroep heeft ingesteld. Op 18 januari 2022 heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist.
6.1.
Omdat verweerder op het bezwaar heeft beslist, is het belang van eiseres bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar te komen vervallen. Het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen, is daarom niet-ontvankelijk.
6.2.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na deze overschrijding een besluit op bezwaar is genomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor het beroep niet tijdig beslissen.
7. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. [8] Eiseres kan zich niet verenigen met het genomen besluit. Verweerder is dan ook niet volledig aan het beroep van eiseres tegemoet gekomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank zal nu ingaan op de inhoudelijke beroepsgronden.
8. Op basis van artikel 10a1, zevende lid, van de Wet op de dierproeven (Wod) en artikel 4 van de Dierproevenregeling 2014 maakt verweerder in ieder geval de NTS van een onderzoeksproject, waarbij gebruik wordt gemaakt van dierproeven, openbaar. Deze artikelen zijn een implementatie van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn [9] waarin is voorgeschreven dat NTS’en worden gepubliceerd. De NTS moet informatie bevatten over de doelstellingen van het project en het bewijs dat aan de vereiste vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan. De NTS is anoniem en bevat geen namen en adressen van de gebruiker en zijn personeel. De Dierproevenrichtlijn verplicht alleen tot het actief openbaar maken van de NTS. Dat betekent dat het lidstaten in beginsel vrijstaat om het nationale recht, in dit geval de Wob, toe te passen met betrekking tot de openbaarmaking van andere documenten. Met de uitzonderingsgronden van de Wob kunnen bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de anonimiteit van de betrokken personen worden beschermd. [10] Wel is het zo dat toepassing van de Wob op documenten uit het projectvergunningsdossier niet mag leiden tot een situatie waarin het nuttig effect van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn niet wordt gewaarborgd. Dit betekent dat toepassing van de Wob niet mag leiden tot een verplichting om alsnog gegevens openbaar te maken die volgens de NTS anoniem moeten blijven of die ertoe kunnen leiden dat de NTS te herleiden is tot de vergunninghouder of zijn personeel. [11]
8.1.
In dit geval is de identiteit van de vergunninghouder bekend geworden bij eiseres. Verweerder heeft zich daarom met juistheid op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde informatie over dierproeven per definitie niet meer mogelijk is zonder de anonimiteit van de vergunninghouder in de NTS teniet te doen. Uit de achtergrond van artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn volgt dat het garanderen van die anonimiteit in het belang van de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen is. [12] De door de verweerder ingeroepen weigeringsgronden liggen hiermee in lijn en kunnen daarom richtlijnconform worden uitgelegd. Omdat in artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn een risico voor de veiligheid van de vergunninghouder, zijn personeel en zijn eigendommen wordt verondersteld, moet er bij toepassing van die weigeringsgronden van worden uitgegaan dat die veiligheid in het geding komt bij openbaarmaking van gegevens die de anonimiteit van de NTS teniet doen. Anders dan eiseres aanvoert, is daarom niet van belang of er in een concreet geval een reële kans bestaat op dierenrechtenextremisme. Ook de vraag of verweerder ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen dierenrechtenactivisme en -extremisme hoeft daarom niet beantwoord te worden. Verweerder heeft in dit geval een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen die worden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob dan aan het belang van openbaarmaking en heeft de openbaarmaking van de gevraagde documenten daarom terecht geweigerd.
8.2.
Dat de identiteit van de vergunninghouder in dit geval bekend is geworden door een fout van de vergunninghouder zelf, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank gaat ervan uit dat de vergunninghouder niet opzettelijk haar identiteit kenbaar heeft laten worden om de openbaarmaking van de documenten te frustreren, mede omdat de vergunninghouder er zelf ook belang bij had dat haar identiteit niet bekend zou worden bij eiseres. Wel wijst de rechtbank erop dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is om bij het voeren van procedures bij de rechtbank duidelijk te maken dat zij anoniem willen procederen, om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat zij het niet zal accepteren van de vergunninghouder wanneer dit nogmaals gebeurt. Ook het feit dat de vergunninghouder zelf publiceert over haar betrokkenheid bij het uitvoeren van dierproeven in het algemeen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat de vergunninghouder openheid geeft over het in het algemeen betrokken zijn bij dierproeven betekent niet dat zij geen belang meer heeft bij anonimiteit ten aanzien van de specifieke dierproeven in dit specifieke onderzoeksvoorstel.
8.3.
Omdat openbaarmaking van de gevraagde informatie, ook als dat milieu-informatie zou zijn, moest worden geweigerd met een beroep op de vrees voor dierenrechtenextremisme, hoeft de vraag of het projectvergunningsdossier milieu-informatie bevat niet te worden beantwoord. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat in het geval er in het projectvergunningsdossier milieu-informatie zou staan, zij zich beroept op de in artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob neergelegde weigeringsgrond eveneens vanwege de vrees voor dierenrechtenextremisme.
9. Omdat verweerder op grond van het vorenstaande openbaarmaking van alle documenten al mocht weigeren, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt hiervoor wel een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 453,50. [13]
11. Het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het alsnog genomen besluit, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
3.Op grond van artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob.
4.Op grond van artikel 10, tweede lid, onder g van de Wob.
5.Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
6.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
8.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
9.Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3980, r.o. 7.2. en 7.3.
11.Idem, r.o. 9.4.
12.Idem, r.o. 9.3.
13.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor ½.