In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse man van Turkmeense afkomst, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 14 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 20 augustus 2024 door verweerder als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Eiser stelt dat hij homoseksueel is en dat hij in Irak is gediscrimineerd vanwege zijn Turkmeense etniciteit. De rechtbank concludeert dat de geloofwaardigheid van eisers seksuele gerichtheid niet is aangetoond, en dat de discriminatie op basis van zijn etniciteit niet voldoende is om een gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder niet in strijd is met het Unierecht en dat de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.