ECLI:NL:RBDHA:2025:3088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL24.33496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Turkse eiser met Koerdische etniciteit en alternatieve visie op de islam afgewezen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, geboren in 2000 en van Turkse nationaliteit, heeft op 10 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 31 juli 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij discriminatie heeft ervaren vanwege zijn Koerdische etniciteit en zijn alternatieve visie op de islam. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 was eiser aanwezig, samen met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks dat eiser op 5 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvanglocatie.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de alternatieve visie van eiser op de islam niet geloofwaardig heeft kunnen vinden. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt hoe zijn visie op de islam afwijkt van die van andere moslims in Turkije. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van discriminatie en vervolging. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft op basis van zijn dienstplicht, aangezien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het vervullen van zijn dienstplicht oorlogsmisdaden zou moeten plegen of dat hij onevenredig bestraft zou worden.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33496

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 10 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 31 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, M. Sivridag als tolk, en de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij discriminatie heeft ervaren vanwege zijn Koerdische etniciteit en vanwege zijn interpretatie van de islam. Eisers zus heeft een vergelijkbare interpretatie van de islam en is in 2017 in verband gebracht met IS en is daarvoor veroordeeld. Ook is eiser dienstplichtig en wil hij niet in militaire dienst, omdat hij vreest tegen andere Koerden te worden ingezet.
3. Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Koerdische etniciteit en daaruit voortvloeiende problemen;
  • eiser is dienstplichtig;
  • eiser heeft een alternatieve visie op het geloof die heeft geleid tot problemen;
  • eiser staat in de negatieve aandacht van de autoriteiten nu zijn zus in 2017 in verband is gebracht met IS en daarvoor is veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden. Ook de Koerdische etniciteit van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder geloofwaardig gevonden. Verweerder vindt het ook aannemelijk dat eiser dienstplichtig is. Dat eiser een alternatieve visie heeft op het islamitisch geloof die heeft geleid tot problemen, heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden. Eiser heeft zijn visie op het geloof niet kunnen concretiseren, hij heeft vaag verklaard over hoe hij zich in de gedragingen gerelateerd aan zijn geloof onderscheidde van anderen, en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij problemen heeft gehad vanwege zijn visie op het geloof. Ook heeft verweerder het niet geloofwaardig gevonden dat eiser in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten vanwege de veroordeling van zijn zus. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn verklaringen over de veroordeling van zijn zus ondersteunen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk problemen heeft gehad naar aanleiding van de veroordeling van zijn zus.
Op basis van de geloofwaardig gevonden elementen, komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. De discriminatie die eiser heeft meegemaakt vanwege zijn Koerdische etniciteit heeft geen dusdanig ernstige beperking opgeleverd van zijn bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Met betrekking tot de dienstplicht heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij tegen zijn eigen etnische bevolkingsgroep zal moeten vechten. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij handelingen zal moeten verrichten die oorlogsmisdrijven vormen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij weigering van het vervullen van de dienstplicht onevenredig bestraft zal worden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gewetensbezwaren heeft tegen de dienstplicht.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft het voornemen en het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft ten onrechte niet geloofwaardig gevonden dat eiser een alternatieve visie op het geloof heeft. Eisers visie op het islamitische geloof onderscheidt zich van andere moslims in Turkije, omdat hij zijn geloof overeenkomstig de sharia wil beleven. Verweerder heeft niet ontkend dat eiser werd gezien als salafist. Wanneer verweerder vindt dat eiser er niet in is geslaagd te concretiseren waar hij in gelooft en waarom hij zich daarmee onderscheidt, had verweerder eiser hiermee in het gehoor moeten confronteren en hem de gelegenheid moeten bieden nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft onvoldoende doorgevraagd in het nader gehoor. Bovendien heeft eiser erop gewezen dat hij het erg moeilijk vond om over zijn specifieke visie op het geloof te verklaren, wat begrijpelijk is gelet op de westerse kijk op de sharia. Met betrekking tot de problemen die eiser heeft ondervonden vanwege zijn visie op de islam, is gewezen op de omstandigheid dat eisers zus met haar vergelijkbare visie een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen van 1,5 jaar met een proeftijd van 5 jaar. Omdat de veroordeling al geruime tijd geleden is en de zus van eiser haar ideeën inmiddels heeft bijgesteld, is het moeilijk om hier bewijs van over te leggen. Eiser heeft bij de zienswijze wel een document overgelegd waaruit blijkt dat hij in het kader van deze veroordeling van zijn zus zelf ook is verhoord. Verder is eiser familielid van een HDP-lid, waardoor hij ook problemen zal ondervinden. Verweerder is hier ten onrechte niet op ingegaan in het bestreden besluit. Verweerder had bij de beoordeling van eisers vrees voor vervolging op basis van de dienstplicht in samenhang moeten wegen dat eiser de Koerdische etniciteit heeft, familielid van een HDP-lid is en toegedicht salafist. Uit het ambtsbericht blijkt daarnaast wel degelijk dat de Turkse autoriteiten dienstplichtontduikers en deserteurs op actieve wijze vervolgen. Tot slot heeft eiser bij zijn zienswijze ook een document overgelegd waaruit blijkt dat eiser is aangevallen door zijn buren in augustus 2022.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op 5 november 2024 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken vanuit de opvanglocatie waar hij verbleef. In beginsel moet ervan uit worden gegaan dat een asielzoeker die met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Op basis van een MOB-melding mag een beroep dus niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege gebrek aan procesbelang. Dit is anders als een asielzoeker na de MOB-melding nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde en dus kan worden aangenomen dat hij nog prijs stelt op bescherming in Nederland. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 3 februari 2025 medegedeeld dat zij nog contact had met eiser. Ook was eiser persoonlijk aanwezig op de zitting. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom inhoudelijk behandelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de alternatieve visie van eiser op de islam en dat dit tot problemen heeft geleid, ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt in hoeverre zijn strikte visie op de islam en de sharia afwijkt van hoe andere moslims in Turkije de islam beleven en uitoefenen. Eiser heeft verklaard dat hij voor een islamitisch bestuurssysteem is, maar als hem gevraagd wordt dit te concretiseren geeft hij aan dat hij rechtvaardigheid voor iedereen en ondersteuning van armen belangrijk vindt. Verweerder heeft hierover kunnen overwegen dat dit algemene waarden zijn die door veel mensen belangrijk worden gevonden, ongeacht hun religieuze overtuiging, en daarom niet duiden op een specifieke visie op het geloof waarmee eiser zich onderscheidt van anderen. Verweerder heeft eiser veel vragen gesteld over zijn visie en heeft hier voldoende op doorgevraagd. Dat eiser het moeilijk zou vinden om, gelet op de westerse visie op de sharia, in Nederland over zijn geloof te verklaren, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft in het gehoor immers verklaard dat hij juist naar Nederland is gekomen omdat hij hier zijn geloof wel vrij kan uiten. Verder heeft eiser onvoldoende duidelijk gemaakt dat het privé bidden met gelijkgestemden ertoe zou hebben geleid dat zij als groepering of salafisten werden gezien. Eiser heeft ook geen persoonlijke problemen ervaren in Turkije vanwege zijn geloofsovertuiging.
De omstandigheid dat eisers zus problemen heeft gehad vanwege haar vergelijkbare visie op de islam, is niet onderbouwd. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser hier geen documenten van heeft overgelegd, terwijl in Turkije documenten van veroordelingen in het algemeen beschikbaar zijn. Dat het niet mogelijk is om dit document te verkrijgen omdat het te lang geleden is, strookt niet met het gegeven dat eiser wel een document uit dezelfde periode heeft overgelegd met betrekking tot een verhoor van hemzelf. Verweerder heeft over dit document kunnen overwegen dat eisers zus hierin niet genoemd wordt en dat eiser in het nader gehoor niet heeft verklaard over dit verhoor. Daarnaast staat er in het document alleen een verklaring van eiser dat hij de tegen hem gerichte beschuldiging niet accepteert, maar de beschuldiging of verdenking zelf ontbreekt.
7. Dat de neef van eiser HDP-lid zou zijn en dat eiser daardoor in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten zou kunnen komen te staan, is niet nader onderbouwd. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de asielaanvraag van de neef van eiser inmiddels ook is afgewezen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook heeft kunnen concluderen dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft op grond van zijn dienstplicht. Verweerder heeft aannemelijk gevonden dat eiser dienstplichtig is. Enkele bestraffing van dienstplichtontduiking of desertie is op zichzelf geen daad van vervolging. Alleen wanneer iemand bij het vervullen van de dienstplicht oorlogsmisdaden moet plegen, sprake is van onevenredige bestraffing, of wanneer sprake is van gewetensbezwaren kan gesproken worden van een daad van vervolging. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze situaties voor hem aan de orde zijn. Uit het ambtsbericht blijkt dat er geen informatie is gevonden waaruit duidelijk werd dat dienstplichtontduikers en deserteurs onevenredig werden bestraft indien zij een bepaalde etniciteit, religie, politieke overtuiging, seksuele geaardheid en/of genderidentiteit hadden. Hoewel in het ambtsbericht wel staat dat Koerdische dienstplichtigen kunnen worden gelegerd in Zuidoost-Turkije, waar de Turkse strijdkrachten in conflict waren met de PKK, staat er ook dat dienstplichtigen in beginsel niet werden ingezet bij gevechtshandelingen.
9. De beroepsgrond van eiser dat verweerder bij beoordeling van zijn vrees bij terugkeer alles in samenhang had moeten bezien, slaagt niet. Verweerder heeft namelijk alleen aannemelijk gevonden dat eiser de Koerdische etniciteit heeft en dat hij dienstplichtig is. Nu verweerder de overige aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk heeft hoeven vinden, heeft hij dit ook niet hoeven meenemen bij de beoordeling van eisers vrees bij terugkeer.
10. Tot slot heeft verweerder kunnen overwegen dat het niet duidelijk is wat eiser wil aantonen met het overgelegde document over een burenruzie. Eiser heeft in het nader gehoor niet verklaard over deze burenruzie. Ook blijkt uit het document niet wat de aanleiding is van deze burenruzie. Dat er tussen hem en de buren animositeit bestond, zegt nog niets over de reden van deze animositeit en hoe dit gerelateerd is aan eisers asielrelaas.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.