ECLI:NL:RBDHA:2025:3091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 15 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 24 februari 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig was. Eiser stelde dat de grondslag voor de bewaring onjuist was, omdat zijn identiteit en nationaliteit al bekend waren bij de minister en er geen risico op onttrekking bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel op de juiste grondslag was opgelegd en dat de zware gronden onder 3b en 3c niet waren betwist. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7378
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I. Zyad. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw onjuist is. Daartoe voert eiser aan dat bewaring niet noodzakelijk is voor het vaststellen van zijn identiteit of nationaliteit, omdat deze gegevens al bij de minister bekend zijn en er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht onttrekt. Eiser heeft een groot belang bij het afronden van zijn asielprocedure en houdt zich hiervoor beschikbaar.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel op de juiste grondslag, artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw, is opgelegd. Eiser heeft geen officiële documenten overlegd op basis waarvan zijn identiteit en nationaliteit kan worden
vastgesteld. De gegevens die van belang zijn voor de asielaanvraag, heeft de minister ook nog niet verkregen. Ook heeft het asielgehoor nog niet plaatsgevonden. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt dat er een risico op onttrekking is (zie r.o. 4 en 5). De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
5. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden onder 3b en 3c niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft de lichte grond onder 4c betwist. De rechtbank is van oordeel dat de lichte grond onder 4a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. De stelling van eiser dat hij vanuit het AZC zijn asielprocedure kan afronden en dan ook beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats volgt de rechtbank niet. Uit vaste jurisprudentie blijkt ook dat er pas van een vaste woon- en verblijfplaats gesproken kan worden als er een inschrijving is in het BRP. Eiser heeft geen inschrijving in het BRP. De zware en lichte gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.