In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan een Armeense eiseres en haar minderjarige zoon de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige zoon in de afweging betrokken en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025.