ECLI:NL:RBDHA:2025:3181
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsrecht EU en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door mr. P.M. Langereis. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M. Dalhuisen, heeft op 11 maart 2024 een besluit genomen waarin is vastgesteld dat verzoekster in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft op basis van het recht van de Europese Unie. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 3 juli 2024, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Verzoekster zelf was niet aanwezig. In de uitspraak van vandaag, die ook betrekking heeft op een andere zaak (AWB 24/12179), heeft de rechtbank geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan op het beroep. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.