ECLI:NL:RBDHA:2025:3183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
22/7886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en correctiebesluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van de bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had een bijstandsuitkering als lening ontvangen, maar verweerder vorderde een bedrag van € 7.344,34 terug omdat eiser niet had meegewerkt aan een onderzoek naar een krediethypotheek. Het primaire besluit van 7 oktober 2021 werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 31 oktober 2022. Echter, op 16 januari 2025 trok verweerder het primaire besluit in, wat leidde tot een wijziging van de situatie. De rechtbank behandelde de zaak op 21 januari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het procesbelang van eiser bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep was komen te vervallen, omdat verweerder had aangegeven de terugvordering niet langer te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7886

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J. Ameziane).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering op grond van de Participatiewet (Pw) van de bijstand van eiser.
1.1.
Met het primaire besluit van 7 oktober 2021 heeft verweerder de bijstand ter hoogte van € 7.344,34 van eiser teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 31 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Op 16 januari 2025 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft met het toekenningsbesluit van 28 januari 2020 vanaf 1 december 2019 een bijstandsuitkering als lening. Aan de toekenning heeft verweerder de voorwaarde verbonden dat eiser meewerkt aan een onderzoek of het vestigen van een krediethypotheek op de lening mogelijk is. Op 1 juli 2020 heeft verweerder op verzoek van eiser de bijstand beëindigd. Bij besluit van 17 augustus 2021 is het maximale leenbedrag vastgesteld op
€ 57.390,-. Omdat eiser niet heeft meegewerkt aan het onderzoek voor het vestigen van de krediethypotheek, had hij volgens verweerder over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 juni 2020 geen recht op een bijstandsuitkering. Om die reden heeft verweerder met het primaire besluit het teveel aan ontvangen bijstand ter hoogte van € 7.344,34 over deze periode teruggevorderd.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd omdat eiser de verplichtingen die voortvloeien uit de als lening verstrekte bijstand niet heeft nageleefd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser stelt dat hij altijd heeft meegewerkt.
5. Op 16 januari 2025 heeft verweerder een correctiebeslissing genomen waarmee verweerder het primaire besluit heeft ingetrokken, omdat het onjuist bleek te zijn. Wel heeft verweerder overwogen dat het besluit van 28 januari 2020, waarin verweerder heeft besloten tot verstrekking van de bijstand als geldlening, in rechte vaststaat omdat eiser tegen dit besluit geen bezwaar heeft ingesteld. Dit komt er op neer dat de terugvordering niet gehandhaafd wordt, maar dat de geldlening van € 7.344,34 wel terugbetaald moet worden door eiser.
6. Verweerder is met het nadere besluit van 16 januari 2025 aan het beroep van eiser tegemoet gekomen, nu verweerder heeft aangegeven niet langer de terugvordering te handhaven en eiser evenmin te verwijten dat hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek met betrekking tot de krediethypotheek.
7. Zoals verweerder terecht stelt is er geen bezwaar gevoerd door eiser tegen het besluit van 28 januari 2020, waarin verweerder de bijstand heeft toegekend in de vorm van een lening. Dit besluit staat in rechte vast.
8. Het beroep van eiser is met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen de correctiebeschikking van 16 januari 2025, nu daarmee ook (het rechtsgevolg van) het bestreden besluit wijzigt.
8.1.
Echter, door de correctiebeschikking is het procesbelang voor eiser bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep komen te ontvallen, aangezien verweerder aan hem is tegemoetgekomen. De terugvordering is ingetrokken. Wat resteert is een schuld bij verweerder vanwege de leenbijstand, die in rechte vaststaat.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
10. Vorenstaande leidt ertoe dat verweerder de proceskosten in beroep en het griffierecht van eiser moet betalen. De vergoeding voor proceskosten bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 31 oktober 2022;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.