ECLI:NL:RBDHA:2025:3194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
652892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure Medice tegen Brado c.s. over onrechtmatige selectieve betalingen

In deze schadestaatprocedure vraagt Medice de rechtbank om de omvang van de schade te begroten die Brado c.s. haar moet vergoeden als gevolg van selectieve betalingen die in een eerder vonnis onrechtmatig zijn geoordeeld. De rechtbank had in de hoofdprocedure al geoordeeld dat de schade niet gelijk is aan het bedrag van de onrechtmatige selectieve betalingen, maar aan het aandeel daarvan dat aan Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht zou zijn genomen. In dit vonnis wijst de rechtbank de vordering van Medice toe tot een bedrag van € 243.880. De procedure omvat een dagvaarding, conclusie van antwoord, tussenvonnis en mondelinge behandeling. Medice, een Duitse leverancier van medicijnen, had een overeenkomst met B-Medical B.V. voor de verkoop van medicijnen in Nederland. Na de opzegging van deze overeenkomst door Medice, heeft B-Medical een procedure gestart tegen Medice, maar verloor deze. Medice heeft vervolgens Brado c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door onrechtmatige selectieve betalingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade van Medice gelijk is aan het aandeel in het bedrag van de onrechtmatige selectieve betalingen dat aan Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht was genomen. De rechtbank heeft de vordering van Medice toegewezen en Brado c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/652892 / HA ZA 23-762
Vonnis van 8 mei 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
MEDICE ARZNEIMITTEL PÜTTER GMBH & CO. KG,
te Iserlohn (Duitsland),
eisende partij,
hierna te noemen: Medice,
advocaat: mr. H.G.G. Winnemuller,
tegen

1.[gedaagde partij, sub 1] B.V.,

te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde partij, sub 1] ,
2.
[gedaagde partij, sub 2],
te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde partij, sub 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
advocaat: mr. G.J. de Bock.

1.Samenvatting

1.1.
In deze schadestaatprocedure vraagt Medice de rechtbank de omvang van de schade te begroten die [gedaagde partij, sub 1] c.s. haar moet vergoeden als gevolg van de selectieve betalingen die de rechtbank in een eerder vonnis onrechtmatig heeft geoordeeld.
1.2.
De rechtbank had in de hoofdprocedure al geoordeeld dat die schade niet gelijk is aan het bedrag van de onrechtmatige selectieve betalingen, maar aan het aandeel daarvan dat aan Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht zou zijn genomen.
1.3.
In dit vonnis wijst de rechtbank de vordering van Medice toe tot een bedrag van € 243.880.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 14 augustus 2023, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord van 11 oktober 2023, met producties 1 tot en met 14;
- het tussenvonnis van 31 januari 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte vermeerdering van eis van 26 maart 2024;
- het bericht van 27 maart 2024 van [gedaagde partij, sub 1] c.s. met aanvullende producties 15A en 15B.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling vragen van de rechtbank beantwoord en de advocaten hebben de zaak nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
2.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Medice is een Duitse leverancier en producent van medicijnen. B-Medical B.V. (hierna: B-Medical) handelde in medicijnen in Nederland.
3.2.
[gedaagde partij, sub 1] BV is de bestuurder van B-Medical; [gedaagde partij, sub 2] is de bestuurder van [gedaagde partij, sub 1] BV.
3.3.
Medice en B-Medical hebben op 26 april 2016 een overeenkomst gesloten, op basis waarvan B-Medical de medicijnen van Medice in Nederland zou verkopen. Deze overeenkomst is in 2019 verlengd. Medice leverde maandelijks medicijnen in consignatie aan B-Medical. B-Medical sloeg die medicijnen op en verkocht ze vervolgens zowel aan haar eigen klanten als aan klanten van Medice in Nederland. Aan het eind van iedere maand factureerden zij elkaar: Medice B-Medical voor de verkochte medicijnen en B-Medical Medice voor haar servicevergoeding.
3.4.
In de zomer van 2020 heeft Medice de overeenkomst met B-Medical met ingang van 31 december 2020 opgezegd. Op 30 december 2020 heeft Medice de laatste factuur aan B-Medical uitgebracht ter hoogte van € 2.863.079,59. Die factuur liet B-Medical onbetaald. Bovendien stelde B-Medical zich op het standpunt dat zij door opzegging van de overeenkomst € 1.882.898,72 aan schade leed.
3.5.
Op 25 maart 2021 is B-Medical bij de rechtbank in Keulen een procedure gestart tegen Medice om die schade te verhalen. Op 14 april 2022 heeft de rechtbank in Keulen B-Medical in het ongelijk gesteld, waarna B-Medical op 14 juni 2022 op eigen aangifte failliet is verklaard.
3.6.
Medice heeft [gedaagde partij, sub 1] c.s. vervolgens aansprakelijk gesteld uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Dit heeft geleid tot een procedure bij deze rechtbank.
3.7.
Bij vonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank [gedaagde partij, sub 1] c.s. veroordeeld tot vergoeding van de schade die Medice heeft geleden door het onrechtmatig verrichten van selectieve betalingen, te weten de betalingen voor managementvergoedingen die [gedaagde partij, sub 1] c.s. B-Medical BV in het jaar 2021 aan haar heeft laten doen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade die [gedaagde partij, sub 1] c.s. moet vergoeden niet gelijk is aan het bedrag van de onrechtmatige selectieve betalingen, maar aan het aandeel daarvan dat aan Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht zou zijn genomen. Voor de vaststelling van de omvang van deze schade heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
Het deel van de vordering van Medice dat gebaseerd was op de stelling dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. verbintenissen met haar waren aangegaan terwijl zij wisten of redelijkerwijze behoorden te begrijpen dat B-Medical niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, [1] heeft de rechtbank afgewezen. Medice was bij het aangaan van de nieuwe afspraken in 2019 namelijk geheel op de hoogte van de financiële situatie waarin B-Medical verkeerde en de ongunstige vooruitzichten op nakoming en verhaal, omdat zij voor het maken van die afspraken een credit check heeft laten uitvoeren.
Partijen hebben geen rechtsmiddelen tegen dit vonnis ingesteld, zodat het in kracht van gewijsde is gegaan.

4.Het geschil

4.1.
Deze zaak is een schadestaatprocedure als bedoeld in de artikelen 612 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.2.
Medice vordert – na vermeerdering van eis – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij, sub 1] c.s. tot vergoeding van de door Medice geleden schade ter hoogte van € 342.926,10, althans een door de rechtbank in goede justitie te begroten schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2021. Ook vordert zij hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij, sub 1] c.s. in de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.237,81, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de 15e dag na het vonnis, en met de proceskosten.
4.3.
Aan deze vordering legt Medice het volgende ten grondslag. In het jaar 2021 heeft B-Medical € 405.350 (inclusief btw) aan managementvergoedingen uitgekeerd aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. Het aandeel van dat bedrag waartoe Medice gerechtigd is, bedraagt volgens haar 84,6 procent. De vordering van Medice jegens B-Medical bedraagt namelijk € 3.226.635,95 en bestaat uit de openstaande factuur, de contractuele rente vanaf 25 maart 2021 tot en met 14 juni 2022 en de proceskostenveroordeling van de rechtbank Keulen. Dat totaalbedrag is 84,6 procent van de totale schuldenlast die B-Medical had op 31 december 2021, te weten € 3.815.015. Daarom maakt Medice aanspraak op 84,6 procent van € 405.350 = € 342.926,10.
4.4.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. voeren verweer. Zij menen dat Medice haar berekeningen baseert op verkeerde bedragen en uitgangspunten. Zo menen zij dat Medice ten onrechte de btw over de managementvergoeding optelt bij de begroting van haar schade, maar dat zij de uit de boedel van B-Medical te ontvangen uitkering ten onrechte niet van haar schade aftrekt. Verder doen [gedaagde partij, sub 1] c.s. nog een beroep op het ontbreken van causaliteit, eigen schuld en matiging.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In rechtsoverweging 2.20 van het vonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de schade van Medice gelijk is aan het aandeel in het bedrag van de onrechtmatige selectieve betalingen dat aan Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht was genomen. Het gaat dus om de hypothetische situatie waarin B-Medical dit bedrag gelijk in 2021 gelijkelijk onder haar concurrente schuldeisers zou hebben verdeeld.
5.2.
Om de omvang van de schade te kunnen berekenen, moet de rechtbank vaststellen:
  • i) de omvang van de onrechtmatige selectieve betalingen (managementvergoedingen) van B-Medical aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. in het jaar 2021,
  • ii) de totale schuldenlast van B-Medical per 31 december 2021, en
  • iii) het percentage van de vordering van Medice ten opzichte van de totale schuldenlast van B-Medical per 31 december 2021.
Het onder (iii) bedoelde percentage van het onder (i) bedoelde bedrag is het bedrag dat Medice zou zijn toegekomen als de gelijkheid van schuldeisers in acht was genomen.
(i) Omvang in 2021 aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. betaalde managementvergoedingen
5.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat B-Medical € 335.000 exclusief btw en € 405.350 inclusief btw aan managementvergoedingen aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. heeft betaald.
5.4.
Medice vindt dat de rechtbank moet rekenen met het bedrag inclusief btw, terwijl [gedaagde partij, sub 1] c.s. vindt dat de rechtbank met het bedrag exclusief btw moet rekenen.
5.5.
De rechtbank neemt het bedrag exclusief btw als uitgangspunt voor de berekening van de schade.
Medice heeft niet weersproken dat het bedrag dat aan btw is betaald, door de Belastingdienst is verrekend met openstaande schulden van B-Medical of aan B-Medical is terugbetaald. Uit de door [gedaagde partij, sub 1] c.s. overgelegde boedelverslagen van de curator blijkt ook dat B-Medical bedragen aan btw heeft terugontvangen. Daarom is niet komen vast te staan dat het bedrag aan btw blijvend uit het vermogen van B-Medical is gevloeid.
(ii) Totale schuldenlast van B-Medical per 31 december 2021
Jaarrekening versie 17 maart 2022
5.6.
Beide partijen hebben een jaarrekening van het jaar 2021 van B-Medical overgelegd om de hoogte van de totale schuldenlast van B-Medical op 31 december 2021 aan te tonen. De door Medice overgelegde jaarrekening is gedeponeerd op 7 maart 2022 en de door [gedaagde partij, sub 1] c.s. overgelegde jaarrekening op 17 maart 2022. Er bestaat een verschil tussen de totale schuldenlasten die uit deze jaarrekeningen zijn af te leiden. [gedaagde partij, sub 1] c.s. voeren aan dat het verschil komt door een nagekomen factuur van een schuldeiser die aan het boekjaar 2021 moet worden toegerekend. Medice meent dat met die factuur geen rekening mag worden gehouden, omdat die factuur later is binnengekomen.
5.7.
De rechtbank neemt de op 17 maart 2022 gedeponeerde jaarrekening tot uitgangspunt.
Medice heeft niet betwist dat de accountant heeft gevonden dat de factuur aan het boekjaar 2021 moet worden toegerekend en de jaarrekening heeft gecorrigeerd; zij heeft ook geen omstandigheden genoemd die kunnen doen vermoeden dat de toegevoegde factuur geen onderdeel uitmaakt van de totale schuldenlast van B-Medical in 2021. Dat die factuur later is binnengekomen, maakt dat niet anders.
Schuldenlast inclusief managementvergoeding
5.8.
Voor het bepalen van de totale schuldenlast gaat de rechtbank uit van de schulden zoals die zijn opgenomen in de op 17 maart 2022 gedeponeerde jaarrekening voor 2021, te weten een bedrag van € 3.921.363.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat ook de vorderingen tot betaling van managementvergoedingen die de bestuurders in de in 5.1 bedoelde hypothetische situatie op B-Medical zouden hebben gehad onderdeel zijn van de totale schuldenlast. Tussen partijen staat immers niet ter discussie dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. in het jaar 2021 bestuurswerkzaamheden voor B-Medical hebben verricht, die zij volgens staande afspraken bij B-Medical in rekening kon brengen. De rechtbank heeft in het vonnis van 19 april 2023 niet geoordeeld dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. in het jaar 2021 geen managementvergoeding bij B-Medical in rekening hadden mogen brengen en zelfs niet dat zij B-Medical ook geen deel daarvan hadden mogen doen uitbetalen. De onrechtmatigheid zat erin dat B-Medical de managementvergoedingen wel is blijven betalen, maar (zelfs het niet-betwiste deel van) de vordering van Medice niet.
5.10.
De vraag is vervolgens welk bedrag aan managementvergoeding de rechtbank als concurrente vordering van de bestuurders moet meenemen bij de berekening van de schade.
5.11.
Niet ter discussie staat dat over de periode van januari tot en met augustus 2021 € 35.000 exclusief btw per maand aan managementvergoeding aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. is betaald, en van september tot en met december 2021 € 17.000 per maand.
5.12.
Medice heeft ter zitting gesteld dat als de rechtbank een bedrag aan managementvergoedingen bij de schuldenlast zou optellen, dat bedrag hoogstens € 60.000 zou mogen bedragen. [gedaagde partij, sub 1] c.s. hebben geen concreet bedrag genoemd, maar hebben ter zitting niet afwijzend op het door Medice genoemde bedrag gereageerd.
5.13.
De rechtbank zal rekenen met een bedrag van € 65.000 aan managementvergoeding over geheel 2021. Dit bedrag sluit aan bij het bedrag dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. aan zichzelf hebben doen uitkeren in de jaren 2018 en 2019, toen de financiële situatie van B-Medical ook te wensen overliet. De rechtbank rondt dit bedrag naar boven af met het oog op inflatie.
Schuldenlast inclusief volledige vordering Medice
5.14.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de rechtbank bij de berekening moet uitgaan van de volledige vordering van Medice op B-Medical, of alleen van het bedrag dat B-Medical in 2021 niet betwistte.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat de volledige vordering van Medice moet worden meegerekend bij de berekening van de totale schuldenlast van B-Medical op 31 december 2021. De vordering bestond uit de hoofdsom van € 2.863.070 en de contractuele rente over dat bedrag berekend over de periode van 25 maart 2021 tot en met 31 december 2021.
Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
5.15.1.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. hoefde in 2021 niet slechts rekening houden met het onbetwiste gedeelte van de vordering van Medice. Het vonnis van 19 april 2023 leidt, anders dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. betogen, ook niet tot een andere conclusie. In rechtsoverweging 2.18 van dat vonnis leest de rechtbank alleen dat B-Medical bij het besluit om de volledige managementvergoeding uit te keren
minstgenomenrekening had moeten houden met het destijds niet-betwiste deel van de vordering van Medice, dat bijna een miljoen euro bedroeg.
5.15.2.
Bij het bepalen van het boekhoudkundige totaal van de schuldenlast over het boekjaar 2021 moet echter de gehele aan dat boekjaar toe te rekenen schuld van Medice worden meegenomen. De omvang van die schuld is vastgesteld in de daarover in Keulen gevoerde procedure.
5.15.3.
De over 2021 verschuldigde contractuele rente maakt onderdeel uit van de vordering van Medice. In de jaarrekening over 2021 is de vordering van Medice echter zonder rentecomponent opgenomen. Nu de jaarrekening is opgemaakt door een accountant, is aannemelijk dat de andere vorderingen op dezelfde wijze, dus zonder rentecomponent, zijn opgenomen. De wijze waarop de nagekomen factuur is vermeld, biedt steun voor die aanname. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen of (en zo ja: in hoeverre) de over de verschillende vorderingen verschuldigde rentes uiteenlopen, zal de rechtbank dit aspect hierna betrekken bij het vaststellen van het percentage van de vordering van Medice ten opzichte van de totale schuldenlast in 2021.
5.15.4.
De door de rechtbank Keulen opgelegde proceskostenveroordeling is in 2022 opeisbaar geworden en valt niet in het boekjaar 2021. Dit geldt ook voor de contractuele rente van na 31 december 2021.
5.15.5.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. hebben nog betoogd dat de vordering van Medice moet worden verminderd met de toekomstige uitkering die Medice uit de boedel van B-Medical zal ontvangen. De rechtbank gaat daar niet in mee. Zelfs als Medice het door [gedaagde partij, sub 1] c.s. berekende bedrag uit de boedel van B-Medical krijgt uitgekeerd – iets wat nog niet vaststaat – blijft een groot deel van de vordering van Medice op B-Medical onbetaald. Het deel van de vordering dat onbetaald blijft, is groter dan de schadevordering die Medice in deze procedure heeft ingediend. Daarom kan niet worden gezegd dat de verwachte uitkering uit de boedel van B-Medical de in deze procedure gevorderde schade vermindert.
Tussenconclusie
5.16.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank bij de berekening van de schade uit van een totale schuldenlast van B-Medical op 31 december 2021 van € 3.986.363 en een vordering van Medice van € 2.863.070 (met de hierna te bespreken correctie voor de contractuele rente over 2021).
(iii) Percentage ten opzichte van de totale schuldenlast in 2021
5.17.
Zonder rekening te houden met over 2021 verschuldigde contractuele rente, was het aandeel van Medice in de totale schuldenlast van B-Medical (€ 2.863.070 / € 3.986.363 =) 71,8 procent.
5.18.
Zoals hiervoor in 5.15.3 is overwogen, is niet gebleken dat de in de jaarrekening over 2021 vermelde schulden ook de daarover verstreken rentes behelzen. Als de door B-Medical aan Medice verschuldigde contractuele rente van 9 procent in de berekening moet worden meegenomen, geldt dit ook voor de rentes over de andere vorderingen.
5.19.
Over de vorderingen van de overige schuldeisers van B-Medical over 2021 heeft de rechtbank onvoldoende gegevens. De rechtbank zal daarom met gebruikmaking van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moeten schatten in hoeverre de contractuele rente verschil maakt voor het aandeel dat de vordering van Medice vormt in de totale schuldenlast van B-Medical over 2021.
5.20.
Omdat B-Medical als bedrijf alleen met professionele partijen (en de Belastingdienst) te maken had, is het aannemelijk dat deze partijen ofwel een vorm van contractuele rente hadden bedongen, danwel aanspraak konden maken op de wettelijke handelsrente. De wettelijke handelsrente bedroeg in 2021 8,05%.
5.21.
De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het meenemen van de contractuele rente enig verschil maakt voor het aandeel van Medice in de totale schuldenlast van B-Medical. De rechtbank schat dat dit ongeveer 1% verschil maakt, en schat het aandeel van Medice in de totale schuldenlast van B-Medical op 72,8 procent.
Conclusie: schade Medice bedraagt € 243.880
5.22.
Het voorgaande betekent dat de schade van Medice (72,8% van € 335.000 =) € 243.880 bedraagt.
Schade is toerekenbaar aan [gedaagde partij, sub 1] c.s.
5.23.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. voeren aan dat de schade redelijkerwijs niet toerekenbaar is aan [gedaagde partij, sub 2] , omdat zij slechts een deel van de managementvergoedingen heeft ontvangen, als vergoeding voor haar werkzaamheden bij B-Medical.
5.24.
Dit verweer slaagt niet. In rechtsoverweging 2.18 van het vonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank al geoordeeld dat ook aan [gedaagde partij, sub 2] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van het onrechtmatig doen van selectieve betalingen en dat zij daarom aansprakelijk is voor de schade die Medice als gevolg van die betalingen lijdt. De door [gedaagde partij, sub 1] c.s. gestelde omstandigheden maken niet dat [gedaagde partij, sub 2] bij het (laten) doen van die betalingen niet wist of behoorde te begrijpen dat Medice als gevolg van haar handelen schade zou lijden. [2]
Geen eigen schuld Medice
5.25.
Daarnaast voeren [gedaagde partij, sub 1] c.s. aan dat Medice deels schuld heeft aan de door haar geleden schade. Aan dit verweer leggen [gedaagde partij, sub 1] c.s. omstandigheden ten grondslag die zien op de handelwijze van Medice ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst tussen B-Medical en Medice en de beëindiging daarvan. Zoals de omstandigheid dat Medice de overeenkomst heeft opgezegd, terwijl zij moest begrijpen dat dan het verhaalsrisico – dat al bestond – nog verder zou toenemen, en er desondanks op aandrong dat B-Medical de overeenkomst tot en met december 2021 uitdiende.
5.26.
De rechtbank gaat ook aan dit verweer voorbij. De aangevoerde omstandigheden staan namelijk niet in verband met het verwijt aan [gedaagde partij, sub 1] c.s. waarop hun plicht tot schadevergoeding berust, namelijk het doen uitbetalen van de managementvergoedingen door B-Medical in het jaar 2021 terwijl de factuur van Medice onbetaald bleef. Een deel van de aangevoerde omstandigheden is overigens al door de rechtbank in de hoofdprocedure meegewogen en heeft bijgedragen aan het oordeel dat geen sprake was van een Beklamel-situatie (zie hiervoor onder 3.7).
Geen matiging schadeplicht
5.27.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. hebben de rechtbank gevraagd de verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 6:109 BW te matigen. Medice wijst op de hoge drempel die voor matiging geldt en meent dat er in dit geval geen plaats voor is, onder meer omdat [gedaagde partij, sub 1] c.s. zich niet hebben verzekerd tegen bestuurdersaansprakelijkheid terwijl dit wel gebruikelijk is.
5.28.
De rechter kan een verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 6:109 BW matigen wanneer de toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden. De maatstaf van ‘kennelijke onaanvaardbaarheid’ houdt in dat de rechter terughoudend moet zijn bij het gebruikmaken van deze bevoegdheid.
Bij de vraag of in een concreet geval ruimte is voor matiging, moet de rechter de belangen en omstandigheden aan de zijde van beide partijen tegen elkaar afwegen. Het gaat daarbij onder meer om de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht. Bij verlichtende omstandigheden kan men volgens de wetsgeschiedenis bijvoorbeeld denken aan een geringe mate van schuld, een hoogte van de schade die onevenredig is aan de mate van schuld, of een situatie waarin de schuldenaar snel een beslissing moest nemen.
Matiging is volgens de wetgever niet toegelaten voorzover de schuldenaar zijn aansprakelijkheid door verzekering heeft gedekt, voorzover hij verplicht was zich voor die schade te verzekeren, of voorzover die verzekering gebruikelijk is. [3]
5.29.
Ten aanzien van [gedaagde partij, sub 1] B.V. zijn geen verlichtende omstandigheden aan te wijzen die maken dat toewijzing van de schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De door [gedaagde partij, sub 1] c.s. aangevoerde omstandigheden zien feitelijk ook alleen op [gedaagde partij, sub 2] .
5.30.
Ook ten aanzien van [gedaagde partij, sub 2] komt de rechtbank tot het oordeel dat geen ruimte is voor matiging. Dit oordeel berust op de volgende afwegingen.
5.30.1.
Het persoonlijk ernstig verwijt dat ook [gedaagde partij, sub 2] van de onrechtmatige selectieve betalingen valt te maken, weegt in negatieve zin mee.
5.30.2.
Daartegenover staat het enorme verschil in draagkracht tussen partijen. Medice is een internationaal opererend geneesmiddelenbedrijf en [gedaagde partij, sub 2] is een bijna gepensioneerde apotheker die door het faillissement van B-Medical in elk geval een aanzienlijk deel van haar pensioenvoorziening kwijt is. Gelet op haar leeftijd is het arbeidsperspectief van [gedaagde partij, sub 2] – optimistisch bezien – beperkt.
5.30.3.
[gedaagde partij, sub 2] heeft ook aangevoerd dat zij een schadevordering van Medice van meer dan € 123.401 alleen zal kunnen voldoen door het rijtjeshuis te verkopen waarin zij al meer dan 43 jaar woont. In de huidige huizenmarkt stelt zij gelet op haar beperkte budget geen enkel perspectief te hebben op een andere woning.
5.30.4.
Ter zitting heeft Medice haar wantrouwen uitgesproken ten aanzien van het gebrek aan draagkracht van [gedaagde partij, sub 2] : zij vraagt zich af waar de grote bedragen aan servicevergoeding zijn gebleven die Medice de afgelopen jaren aan B-Medical heeft betaald. Nog los van het feit dat bij het wegvallen van het leeuwendeel van de inkomsten van B-Medical niet meteen ook het leeuwendeel van de kosten wegviel, constateert de rechtbank dat onderzoek door zowel registeraccountants van Medice als de Belastingdienst geen malversaties aan het licht heeft gebracht in de boekhouding van de twee bedrijven en [gedaagde partij, sub 2] in privé. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat geen sprake is van weggesluisd vermogen en dat de draagkracht van [gedaagde partij, sub 2] door de hiervoor genoemde omstandigheden beperkt is.
5.30.5.
Van doorslaggevend belang is echter het feit dat [gedaagde partij, sub 2] er niet voor heeft gezorgd dat een van de door haar bestuurde rechtspersonen een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Omdat het afsluiten van dit type verzekering door professionele bestuurders gebruikelijk is, mag de rechtbank volgens de wetgever geen gebruik maken van haar matigingsbevoegdheid.
Hoofdelijke veroordeling
5.31.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. voeren nog aan dat zij niet hoofdelijk veroordeeld kunnen worden, omdat de rechtbank dit in het vonnis van 19 april 2023 niet heeft gedaan.
5.32.
In het vonnis van 19 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde partij, sub 1] BV en [gedaagde partij, sub 2] aansprakelijk zijn voor de schade die Medice heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige selectieve betalingen. In beslissing 3.1 van dat vonnis worden zij beide veroordeeld tot vergoeding van de door Medice geleden schade, nader op te maken bij staat. Dat in die beslissing het woord ‘hoofdelijk’ ontbreekt, maakt nog niet dat [gedaagde partij, sub 1] c.s. niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de in de schadestaatprocedure toe te wijzen schadevergoeding. Op grond van artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid die op [gedaagde partij, sub 1] BV rust ook hoofdelijk op [gedaagde partij, sub 2] .
5.33.
De rechtbank zal [gedaagde partij, sub 1] c.s. daarom hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van de toegewezen schade van Medice.
Wettelijke rente
5.34.
Medice vordert de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 januari 2021 tot de dag van algehele betaling.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. hebben daartegen ingebracht dat B-Medical de managementvergoeding steeds per maand, aan het einde van de maand overmaakte. Zij menen dat de rente over de volledige vordering pas per 1 januari 2022 kan worden toegewezen.
5.35.
Omdat in het toegewezen schadebedrag tot 31 december 2021 al contractuele vertragingsrente is meegenomen, wijst de rechtbank de gevorderde wettelijke vertragingsrente toe met ingang van 1 januari 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.36.
Medice vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze post betreft een vorm van schadevergoeding, zodat die in deze schadestaatprocedure kan worden meegenomen.
5.37.
Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan, nu partijen met name voorafgaand aan de hoofdprocedure hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. Daarvoor zijn kosten gemaakt die niet louter strekten tot voorbereiding van de procedure.
5.38.
De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 3.237,81 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van [€ 2.775 + 0,5% over (€ 243.880 - € 200.000) =] € 2.994,40 bij € 243.880 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 2.994,40 aan buitengerechtelijke incassokosten toe.
Proceskosten
5.39.
[gedaagde partij, sub 1] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Medice worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
258,28
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
11.601,28
5.40.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.41.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dit betekent dat ieder van gedaagden kan worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. Het deel dat de één betaalt, hoeft de ander niet meer te betalen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde partij, sub 1] c.s. hoofdelijk om aan Medice te betalen een bedrag van € 243.880, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 1 januari 2022 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald,
6.2.
veroordeelt [gedaagde partij, sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 11.601,28, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde partij, sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde partij, sub 1] c.s. hoofdelijk om aan Medice te betalen een bedrag van € 2.994,40 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 22 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald,
6.4.
veroordeelt [gedaagde partij, sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

1.De Beklamel-norm (vaste rechtspraak, zie o.m. HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521; HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627).
2.HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, r.o. 4.3.
3.Parl. Gesch. BW Boek 6 1981, p. 404 (nr. 2): Vraagpunt.