In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser had op 21 maart 2024 een aanvraag ingediend voor een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid, maar de minister heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat aanleiding gaf tot deze uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn heeft overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Het beroep is gegrond verklaard, wat betekent dat de rechtbank de minister opdraagt om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed.
De rechtbank heeft in deze uitspraak benadrukt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij het bestuursorgaan eerst schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de minister een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, zonder dat er bijzondere omstandigheden zijn die een langere termijn rechtvaardigen.