ECLI:NL:RBDHA:2025:3259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.48718 en NL24.48719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft weliswaar zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland geuit, maar de rechtbank concludeert dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. De rechtbank wijst erop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, wat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan het Unierecht houden. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten in twijfel trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.48718 en NL24.48719
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1993 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is van mening dat het bestreden besluit in strijd met artikel 5 Dublinverordening en artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb is genomen. Verweerder heeft ten aanzien van de verkeerde landen een gehoor afgenomen, het lag op de weg van verweerder om eiser daarom te bevragen over de voorgenomen overdracht naar de juiste lidstaat (Duitsland) voor het nemen van een overdrachtsbesluit. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 30 november 2023 [2] . Zonder een gehoor waarin eiser zijn argumenten tegen de overdracht kenbaar kan maken, kan de overdracht geen doorgang vinden. Het arrest van het Hof van 16 juli 2020 [3] is in de Dublinprocedure van overeenkomstige toepassing. Daarin werd geoordeeld dat een asielaanvraag niet niet-ontvankelijk mag worden verklaard als een EU-statushouder niet wordt gehoord bij een asielverzoek in een andere lidstaat. Ten slotte verwijst eiser naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 11 oktober 2024 [4] . Dit klemt temeer nu eiser wegens ziekte pas na het bestreden besluit contact op heeft kunnen nemen met zijn gemachtigde.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening heeft gehandeld. Uit jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt namelijk dat verweerder niet was gehouden om eiser opnieuw te horen over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland, nu eiser bij brief van 25 oktober 2024 in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren schriftelijk kenbaar te maken. Vastgesteld wordt dat eiser van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt op 7 november 2024. Verder heeft eiser door middel van het indienen van een zienswijze en het instellen van beroep zijn bezwaren kunnen uiten. Bovendien heeft eiser tijdens het Dublingehoor zijn ervaringen in Duitsland kunnen delen. Daarnaast heeft eiser niet nader onderbouwd welk nadeel hij heeft ondervonden als gevolg van het feit dat hij niet aanvullend is gehoord. Het beroep op de arresten van 30 november 2023 en 16 juli 2020 leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de genoemde uitspraak van zittingsplaats Groningen niet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat Duitsland zich hier niet aan houdt. De rechtbank overweegt dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die afdoen aan de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten. Verder is onvoldoende onderbouwd dat het bestreden besluit voor wat betreft de totstandkoming of inhoud in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie paragraaf 106 van de uitspraak van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2023:934.
3.EU:C:2020:579.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2785.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.