ECLI:NL:RBDHA:2025:3259
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de Duitse autoriteiten zich niet aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft weliswaar zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland geuit, maar de rechtbank concludeert dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. De rechtbank wijst erop dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, wat inhoudt dat men erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich aan het Unierecht houden. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten in twijfel trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.