ECLI:NL:RBDHA:2025:3266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6034 en NL25.6035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan Nederland moet worden overgedragen, los van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en andere relevante artikelen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Eiser heeft onvoldoende bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die een overdracht aan Kroatië zouden rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6034 en NL25.6035
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2000 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 Dublinverordening aan zich moeten trekken. Dit staat los van het interstatelijke vertrouwensbeginsel of artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM [3] . In de beoordeling moeten de detentieomstandigheden, het netwerk van mensenhandelaren en de opleiding en werkervaring mee worden genomen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van rechtbank Amsterdam [4] en rechtbank Roermond [5] . Verweerder heeft met deze feiten geen rekening gehouden, het besteden besluit is dan ook gebrekkig gemotiveerd tot stand gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 17 van de Dublinverordening
5. Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5.1
In de zienswijze heeft eiser bij zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening enkel omstandigheden genoemd die raken aan het vertrouwensbeginsel. Daar is verweerder uitvoerig op ingegaan in het bestreden besluit. In beroep is eerst aangevoerd dat in het kader van zijn beroep op artikel 17 van de Dublinverordening tevens rekening moet worden gehouden met andere omstandigheden. In de enkele stellingen van eiser dat zijn opleiding en werkervaring meegenomen zouden moeten worden, ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat er ten aanzien van eiser sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. Ook het betoog dat de detentieomstandigheden in Kroatië en hetgeen hij heeft gesteld over mensenhandelaren meegenomen moeten worden - zonder dit toe te lichten of te onderbouwen met stukken - is onvoldoende. Het besluit is dan ook voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:76.
5.Zie de uitspraak van 10 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20680.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.