ECLI:NL:RBDHA:2025:3266
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan Nederland moet worden overgedragen, los van het interstatelijke vertrouwensbeginsel en andere relevante artikelen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Eiser heeft onvoldoende bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die een overdracht aan Kroatië zouden rechtvaardigen.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.