ECLI:NL:RBDHA:2025:3289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.45850 en NL25.4281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum van een asielzoeker in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt de beroepsgrond van eiser beoordeeld die stelt dat de minister van Asiel en Migratie een onjuiste geboortedatum heeft aangenomen bij de verlening van zijn verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft op 20 november 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 24 oktober 2024, waarin zijn asielaanvraag is ingewilligd met de geboortedatum 24 augustus 2003. Op 29 januari 2025 heeft eiser een aanvullend beroep ingesteld tegen een nieuw besluit van de minister, dat op 21 januari 2025 is genomen. De rechtbank heeft beide beroepen behandeld, maar oordeelt dat het beroep met zaaknummer NL25.4281 niet ontvankelijk is, omdat het beroep tegen besluit 1 van rechtswege ook gericht is tegen besluit 2. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen belang meer is bij een beoordeling van besluit 1, omdat de beroepsgronden tegen besluit 2 in het beroep met zaaknummer NL24.45850 worden beoordeeld.

De rechtbank oordeelt dat de minister de beoordeling van de leeftijd van eiser op de juiste manier heeft verricht. De minister heeft twijfels over de geboortedatum van eiser, omdat hij geen identificerende documenten heeft ingediend en er verschillende geboortedata zijn geregistreerd in andere landen. De rechtbank stelt vast dat de minister erin is geslaagd om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen en heeft dit deugdelijk gemotiveerd. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond en kent eiser een proceskostenvergoeding toe voor het indienen van het beroepschrift tegen besluit 1.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.45850 en NL25.4281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: D. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgrond van eiser dat de minister in de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel is uitgegaan van een onjuiste geboortedatum.
1.1.
Eiser heeft op 20 november 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 24 oktober 2024 (besluit 1), waarbij de asielaanvraag van eiser is ingewilligd en is bepaald dat als geboortedatum de datum van 24 augustus 2003 wordt aangehouden. Dit beroep wordt behandeld onder zaaknummer NL24.45850.
1.2.
Op 29 januari 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 21 januari 2025 (besluit 2), waarin de minister op besluit 1 een aanvullende motivering heeft gegeven. Ook heeft de minister op 23 januari 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij verwijst naar de motivering in besluit 2. De rechtbank heeft voor dit beroep een nieuw zaaknummer aangemaakt: NL25.4281.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Omdat er geen tolk aanwezig was, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 24 februari 2025. Aan deze zitting hebben deelgenomen, eiser, bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over het beroep met zaaknummer NL25.4281

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep met zaaknummer NL25.4281 niet ontvankelijk is. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat een apart beroep tegen besluit 2 onnodig is geweest. Het beroep tegen besluit 1 is immers, ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege gericht tegen besluit 2. In tegenstelling tot eiser is de rechtbank van oordeel dat besluit 2, waarin de motivering van besluit 1 is gewijzigd en de minister is gebleven bij zijn standpunt dat de geboortedatum van eiser 24 augustus 2003 is, valt onder de reikwijdte van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal de beroepsgronden tegen besluit 2 dan ook in het beroep met zaaknummer NL24.45850 beoordelen. Eiser heeft daardoor geen belang bij het onderhavige beroep.
2.1.
Nu een apart beroep niet nodig is geweest, heeft de rechtbank per abuis een nieuw zaaknummer aangemaakt. Omdat eiser zijn beroep met zaaknummer NL25.4281 niet heeft ingetrokken, doet de rechtbank uitspraak op dit beroep en verklaart het dit beroep niet ontvankelijk.
2.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit verband een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Over het beroep met zaaknummer NL24.45850

Bestreden besluit 1
3. De rechtbank zal het beroep tegen besluit 1 eveneens niet ontvankelijk verklaren. Het beroep tegen besluit 1 is immers, ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege gericht tegen besluit 2. Nu de rechtbank het beroep als gericht tegen bestreden besluit 2 zal beoordelen, is er geen belang meer bij een beoordeling van bestreden besluit 1.
3.1
Vanwege het wijzigen van de motivering en het nemen van bestreden besluit 2 gedurende deze beroepsprocedure, heeft eiser recht op vergoeding van de proceskosten die verband houden met het indienen van het beroepschrift tegen besluit 1 ter waarde van
€ 907,- (1 punt). De minister moet deze vergoeding aan eiser betalen.
Bestreden besluit 2
4. Aan eiser is een verblijfsvergunning asiel verleend van 20 januari 2023 tot 20 januari 2028. In geschil is of de minister bij de vergunningverlening de juiste geboortedatum van eiser heeft aangenomen.
5. De minister gaat uit van de geboortedatum van 24 augustus 2003. Deze geboortedatum is, naar aanleiding informatie van Italië [1] waar eiser eerder asiel heeft gevraagd, in de plaats gekomen van de door eiser opgegeven geboortedatum van 24 maart 2005. De minister stelt zich daarbij op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn leeftijd niet samenhangend een aannemelijk zijn. In de eerste plaatst is er twijfel over de door eiser opgegeven leeftijd. De schouwen van de Afdeling vreemdelingenpolitie, identificatie en mensenhandel (AVIM) (meerderjarig) en van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), (minderjarig) en de omstandigheid dat eiser geen identificerende documenten bij zijn aanvraag heeft ingediend, geven hier aanleiding toe. Voorts stelt de minister dat eiser meerdere aliassen heeft. Eiser staat geregistreerd met verschillende namen en (meerderjarige) geboortedata in Frankrijk, Italië en Nederland. Daarnaast wordt van een ieder van boven de 14 jaar oud door Eurodac vingerafdrukken afgenomen. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser zelf aanwezig was bij de registratie in Italië en daarom ook verantwoordelijk blijft voor de registratie van een correcte naam en leeftijd. Ook heeft hij in Italië in een opvang gezeten die niet alleen voor minderjarigen was. Eiser heeft zelf twijfel gezaaid over zijn leeftijd en er is niet gebleken dat eiser in eerdergenoemde landen van de Europese Unie (EU) pogingen heeft ondernomen om zijn geboortedatum aan te passen.
6. Eiser voert aan dat in het proces verbaal dat is opgemaakt door de AVIM op 20 januari 2024 is gesteld dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van eiser van 17 jaar oud. De AVIM concludeert dat er verder onderzoek naar de leeftijd moet plaatsvinden. In de Schouw Aanmeldgehoor van 23 januari 2023 heeft de IND voorts geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Eiser heeft in zijn correcties en aanvullingen nader gehoor [2] gewezen op het feit dat bij de registratie in Italië een medewerker zijn geboortedatum heeft opgeschreven en hierbij geen tolk aanwezig was. Ook staat er een onjuiste geboortedatum op het rapport van het nader gehoor.
6.1.
Eiser betoogt verder dat hij het voordeel van de twijfel dient te krijgen. De minister had gezien de conclusies van het AVIM en de IND een leeftijdsonderzoek moeten laten doen. Eiser verwijst hierbij naar een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3] Omdat dit niet is gebeurd, is het besluit wat betreft de geboortedatum van eiser onzorgvuldig tot stand gekomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
7.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 [4] overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. Dit betekent dat de minister niet langer in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie. Dit betekent niet dat geen gewicht toekomst aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De minister zal de leeftijd van een vreemdeling namelijk moeten beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De minister moet uitgaan van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is, als die vreemdeling dat stelt en de minister daaraan twijfelt. Het is dan aan de minister om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Hij zal dan nader onderzoek moeten doen, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als hij na dat onderzoek toch tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en hij ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is, dan zal hij dat moeten motiveren. [5]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de beoordeling van de leeftijd van eiser op de juiste manier heeft verricht. Vast staat dat de omstandigheid dat eiser geen identificerende documenten bij zijn aanvraag heeft ingediend. Mede gezien de niet met elkaar overeenkomende conclusies uit de schouwen van de AVIM en de IND heeft de minister terecht getwijfeld aan de door eiser opgegeven leeftijd en geboortedatum. De minister heeft vervolgens nader onderzoek verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is de minister erin geslaagd om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen en heeft hij dit deugdelijk gemotiveerd. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat eiser niet alleen in Italië als meerderjarige geregistreerd staat. Uit de registraties van eiser blijkt dat er meerdere verschillende geboortedata zijn opgegeven, waarbij ofwel het geboortejaar of de geboortemaand afwijkend is. Uit onderzoek van de minister bij de Franse autoriteiten, blijkt dat eiser ook bij de registratie in Frankrijk heeft opgegeven meerderjarig te zijn. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij op aanraden van vrienden heeft gelogen over zijn leeftijd om zo in Frankrijk meer rechten te kunnen ontlenen, hetgeen hij ter zitting niet heeft ontkend.
7.3.
De minister heeft met de in besluit 2 genoemde feiten en omstandigheden deugdelijk gemotiveerd waarom hij doorslaggevend gewicht toekent aan de leeftijdsregistratie in Italië. Hierdoor heeft hij het vermoeden dat eiser minderjarig is, op deugdelijke wijze ontzenuwd en is hij terecht uitgegaan van de geboortedatum 24 augustus 2003. De rechtbank oordeelt verder dat de minister gelet op deze feiten en omstandigheden op goede gronden geen reden heeft gezien om eiser het voordeel van de twijfel te gunnen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in dit verband geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In zaaknummer NL25.4281:
- verklaart het beroep niet ontvankelijk;
In zaaknummer NL24.45850:
- verklaart het beroep tegen besluit 1 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
- bepaalt dat de minister de proceskosten van € 907,- aan eiser vergoed voor het indienen van het beroepschrift tegen besluit 1.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens van 07-03-2023.
2.Nader gehoor van 23 oktober 2023, pagina 6, alinea 6 (aanvullend gehoor met schouw).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
4.Idem, onder 6.9.
5.Idem, onder 7.2.