ECLI:NL:RBDHA:2025:3304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.26728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel en proceskostenvergoeding

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een beroep had ingesteld tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel. Eiser had een verblijfsvergunning aangevraagd die door de minister was verleend met een ingangsdatum van 4 juli 2023, terwijl eiser van mening was dat deze datum 26 juni 2023 moest zijn, de datum waarop hij zich had gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de ingangsdatum niet correct had vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en stelde de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 26 juni 2023. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van de minister. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers)
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De partijen hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser vast te stellen op 26 juni 2023 en daarbij te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank in de plaatst treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. Omdat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder zitting af te doen, heeft de rechtbank de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser voert aan dat bij (bestreden) besluit van 3 juni 2024 de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend met ingang van 4 juli 2023 en geldig tot 4 juli 2028. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 26 juni 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt uit ook uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 26 juni 2023.
4. De minister stelt zich per brief van 12 februari 2025 op het standpunt dat uit de genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat de aanvraag geldt als ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens heeft kenbaar gemaakt. De minister meent dat uit de loopbrief blijkt dat eiser op 26 juni 2023 zijn asielwens heeft geuit en deze datum als ingangsdatum dient te gelden van de verleende vergunning. Zij verzoekt de rechtbank zelf in de zaak te voorzien en bij de proceskostenveroordeling de wegingsfactor zeer licht (0.25) toe te passen.
5. Eiser voert in zijn reactie van 13 februari 2025 aan dat hij de mening van de minister deelt voor zover deze ziet op de aanpassing van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Eiser kan zich niet vinden in de door de minister voorgestelde proceskostenvergoeding en stelt, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, dat in onderhavige zaak de reguliere proceskostenvergoeding dienen te worden toegekend.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning in het bestreden besluit niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [4] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Eiser heeft op 26 juni 2023, de datum van de loopbrief, zijn asielwens kenbaar gemaakt. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank vernietigt het besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat het besluit op dit punt in strijd is met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 26 juni 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [5]
8. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 3 juni 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 4 juli 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 26 juni 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 3 juni 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
4.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.