ECLI:NL:RBDHA:2025:3327
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning op grond van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije
Op 20 augustus 2024 heeft verzoeker een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend in het kader van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. Deze aanvraag is op 3 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, waarna aan verzoeker een terugkeerbesluit is opgelegd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 19 september 2024, dat op 24 september 2024 door de minister is ontvangen. Op dezelfde dag heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar heeft hij het griffierecht niet betaald, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 30 oktober 2024 een aangetekende brief heeft ontvangen waarin hem werd verzocht het griffierecht van € 187,- binnen twee weken te betalen. Ondanks dat de brief op 1 november 2024 is bezorgd, heeft verzoeker het griffierecht niet betaald en geen geldige reden opgegeven voor deze omissie. Hierdoor kon de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk behandelen.
De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de betaling van het griffierecht een voorwaarde is voor de behandeling van het verzoek. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending van de uitspraak.