ECLI:NL:RBDHA:2025:3403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
09/268685-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring gekwalificeerde opzetverkrachting met dwang, geweld en bedreiging

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gekwalificeerde opzetverkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 augustus 2024, waarbij de verdachte de aangeefster, een vrouw, met dwang, geweld en bedreiging heeft verkracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl hij wist dat zij daar niet mee instemde. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte zelf en forensisch bewijs. De verdachte heeft tijdens het proces zijn daden erkend, maar ontkende de ernst van het geweld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met opzet en onder dwang heeft gehandeld, wat leidt tot een bewezenverklaring van de opzetverkrachting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft een schadevergoeding van € 8.506,67 toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/268685-24
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [regio] , [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.E.G. van den Eijnden en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.G. van der Laan naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van mr. T.J.J. Gallee namens [naam] .

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te 's-Gravenhage met een persoon, te weten [naam] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen/duwen en/of houden van zijn penis in de mond en/of zich laten pijpen door die [naam] en/of
- het brengen/duwen en/of houden van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam] en/of
- het betasten van de borsten en/of vagina en/of schaamstreek van die [naam] en/of
- het op de mond zoenen van die [naam] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [naam] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) aan haar haren vast te pakken en/of te trekken en/of (vervolgens) met kracht haar hoofd naar zijn geslachtsdeel te duwen en/of
- bij de borsten te grijpen en/of te knijpen en/of
- haar de volgende woorden toe te voegen: "Als je je kleding niet uitdoet ga ik je harder slaan", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Op zijn specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024268826, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 85).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 22 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 29-31):
Ik kwam aan bij de deur en de man deed open en alles was in het begin nog oké. De man moest betalen aan het begin. De man zei dat hij niets meer wilde betalen. Hij pakte mijn haar in een staart en hield mij op deze manier vast. Hij sloeg mij op mijn hoofd, in mijn zij en overal op mijn lichaam. Hij deed het met zijn vuist. Hij greep mij bij mijn borsten en forceerde zijn vingers in mijn vagina.
Hij ging van het over mijn hoofd aaien naar het slaan in mijn gezicht met een platte hand. Hij forceerde mij om hem te pijpen maar ik wilde het niet doen. Ik kon ook niet bewegen, hij hield mij nog steeds vast bij mijn staart terwijl hij op een stoel zat. Hij zei tegen mij als je het niet wilt doen, dan zal je het doen. Ik zal zorgen dat je het zal doen.
V: Kan je precies vertellen hoe je op de grond geëindigd bent?
A: Op het moment dat ik tegen hem zei dat ik wegging, omdat hij niet wilde betalen, stond ik op van de stoel. Hij pakte mijn haar in een staart en hield mij strak vast. Ik voelde pijn. Hij sloeg mij met een platte hand in mijn gezicht. Hij zei tegen mij: Als je je kleren niet uitdoet, ga ik je harder slaan. Ik ga je laten zien wat echte pijn is.
V: Je zat naakt op de grond, wat gebeurde er toen?
A: Hij forceerde mij [om] hem te pijpen, ik draaide mijn hoofd weg en hij sloeg mij daarna harder.
V: Eerder vertelde je dat je met je rug naar hem toe zat. Hoe gaat dat pijpen dan?
A: Ik zat met mijn rug naar hem toe en hij draaide mijn hoofd naar zijn pik toe. Hij deed dit door met zijn ene hand mijn nek te omvatten en mij te wurgen. En met zijn andere hand hield hij mij vast aan mijn staart. Hij greep mijn borsten. Hij kneep er hard in en draaide eraan. Dit deed hij bij beide borsten. Hij hield mijn hoofd omhoog en hij spuugde in mijn mond. Hij stopte zijn tong diep in mijn mond.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 62):
Ik heb de aangifte, welke aangeefster [naam] op 22 augustus 2024 heeft gedaan, met behulp van een telefonische tolk in de Roemeense taal, aan aangeefster voorgelezen.
U leest voor dat de man "mijn vagina greep met zijn hand mijn vagina omdraaide". Dat is niet juist. De man greep mijn vagina ter hoogte van mijn clitoris en kneep hier heel hard in. Het deed pijn. De man probeerde zijn gehele hand in mijn vagina te duwen. Dit lukte niet omdat mijn vagina te klein was. Hierop stak de man twee vingers in mijn vagina.
U leest voor dat de man met zijn hand tussen mijn vagina is gegaan. Dit moet tussen mijn schaamlippen zijn.
3. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 22 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 45-51):
V: Wat was er heftig aan gisteravond?
A: Ik heb haar geslagen en aan haar haren getrokken?
V: Vond zij dat leuk?
A: Nee
V: Hoe merkte je dat?
A: Ze heeft zich wel verzet.
V: Wat is er nog meer gebeurd?
A: orale seks. En ze heeft iets gedaan wat een hoer nooit doet. Zoenen.
V: Hoe ging dat?
A: Ze deed haar mond open en mijn tong ging daarin. Ze liet het toe. Maar ik denk niet dat ze het leuk vond.
V: Wat bedoel je dan met orale seks.
A: Dat mijn ding in haar mond gaat.
V: Je zegt zelf dat het te heftig is gegaan
A: Voor haar. Ik heb haar met een vlakke hand geslagen op haar billen, dijen, borsten.
V: Hoe reageerde ze daarop?
A: Niet leuk. Ze probeerde weg te gaan. En toen heb ik haar aan haar haren terug getrokken. En toen is het gebeurd.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Te ruige seks naar haar zin. denk ik.
V: Hoe hield u haar tegen?
A: Door aan haar haren te trekken. Ze had mooie lange haren, ze had het los hangen, dat heb ik vast gepakt en gedraaid, flink strak. Dat deed haar een beetje pijn denk ik.
V: Hoe wist je dat ze dat niet leuk vond.
A: Door het tegenstribbelen. Ze schreeuwde ook een beetje volgens mij.
V: Wat schreeuwde ze toen?
A: Niet doen niet doen
V: En wat deed jij?
A: Ik deed het wel
O: Verdachte lacht.
V: Maar je vertelde dat ze binnen kwam. Ze riep dat ze het niet wilde en toch was er orale seks. Hoe ging dat dan?
A: Haar hoofd naar beneden duwen.
V: Nog even over het aanraken, waar in haar intiemen heb je haar aangeraakt?
A: Aan haar borsten, de binnenkant van haar dijen en haar vagina.
V: Hoe heb je haar vagina aangeraakt?
A: Mijn hand daarop gelegd en een vingertje er in gestoken zeg maar.
V: En hoe heb je haar borsten aangeraakt?
A: Die heb ik stevig vast gepakt. Ik heb met beide handen in haar borsten geknepen.
V: Waarom hield je haar dan tegen om haar vrij te bewegen?
A: Machtsvertoon. Mijn wil opleggen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 11):
Omstreeks 00:30 uur kregen wij een verzoek van het operationeel centrum om te gaan naar de [adres] te 's-Gravenhage. Aangekomen bij de voordeur keek ik, verbalisant [verbalisant] , door het patrijspoortje van deze voordeur. Ik kon door de hal in de woonkamer kijken. Ik zag een compleet naakte vrouw op haar knieën bij een fauteuil stoel op de grond zitten. Ik zag het achterhoofd, de naakte rug en de naakte billen van de vrouw. Ik zag in deze stoel een oude man zitten. Ik zag dat deze man de vrouw met beide handen bij haar haren vasthield. Ik zag dat de man de voorkant van haar hoofd met beide handen naar zijn geslachtsdeel duwde.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 70):
De spraakopnames waren met de telefoon van het slachtoffer gemaakt terwijl zij zich in de woning op de [adres] te Den Haag bevond.
In de spraakopname van 14 seconden, hoor ik veel gehuil en geschreeuw en:
- Slachtoffer: "Noooo, let me go man! Auwwww! N.T.V. I can not move, he hit me man."
In de spraakopname van 25 seconden, hoor ik hard gekrijs en gehuil en:
- Slachtoffer: "Auw, let me please, don't hit anymore, please! Please don't hit me
anymore, please! Oh auw!"
- Tijdens dit geschreeuw van het slachtoffer hoor ik een geluid dat klinkt als klappen op de huid.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 augustus 2024, voor zover inhoudende (p. 74-75):
Op donderdag 22 augustus 2024 om 00:32 uur werd bij de politie Eenheid Den Haag een melding gedaan van seksueel misbruik van een meerderjarige en vrijheidsberoving van deze persoon. Naar aanleiding van deze melding kregen wij het verzoek om bij Bureau Forensische Opsporing te Leiderdorp van Eenheid Den Haag, te gaan. Aldaar diende het slachtoffer forensisch onderzocht te worden.
Slachtoffer
Achternaam: [naam]
Voornamen: [voornamen]
Wij zagen dat:
- bloeduitstortingen op de volgende locaties van het lichaam zichtbaar waren:
> de linker bovenarm aan de buitenzijde;
> de linker bovenarm aan de binnenzijde;
> de rechter bovenarm aan de buitenzijde;
> de voorzijde van de rechter bovenbeen;
> de binnenzijde van de rechter bovenbeen;
> de rechter dij en rechter bovenbeen aan de rechterzijde;
> (de rechterzijde van) de rechterbil en de rechter bovenbeen aan de achterzijde;
> de rechterbil;
- oppervlakkige huidbeschadigingen op de volgende locaties van het lichaam zaten:
> de rechterbil;
> de linkerbil.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht de aangeefster [naam] (hierna: de aangeefster) met dwang, geweld en/of bedreiging te hebben verkracht omstreeks 21 augustus 2024. De verdachte had een seksafspraak gemaakt via een escortbureau, waarna de aangeefster hiervoor naar het huis van de verdachte is gegaan. De aangeefster heeft verklaard dat er vervolgens onder dwang en met geweld en bedreiging seksuele handelingen zijn verricht.
De verdachte bekent bij de politie dat er seksuele handelingen zijn verricht en dat hij haar met de vlakke hand op haar billen, dijen, borsten heeft geslagen. Hij heeft haar op de mond gezoend (met zijn tong bij haar naar binnen) en verklaart dat hij haar hoofd naar beneden heeft geduwd en toen met zijn “ding” (penis) in haar mond is geweest. De verdachte ontkent de aangeefster te hebben gestompt op het lichaam en hoofd en haar te hebben geslagen in het gezicht.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster met geweld heeft verkracht. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarom moet sprake zijn van bijkomend bewijs dat aan die verklaring voldoende steun biedt. Daarvoor is niet vereist dat ieder onderdeel van de bewezenverklaring met bijkomend bewijs wordt ondersteund. Wanneer de verklaring van de getuige op bepaalde, andere punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, kan dat afdoende zijn, mits tussen die verklaring en dat andere bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Vervolgens zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster betrouwbaar. Bij de politie heeft de aangeefster, vrijwel direct nadat de politie haar bij de verdachte aantrof, consistent en gedetailleerd verklaard. Voor zover de aangeefster in een later verhoor enkele verduidelijkingen heeft gegeven op haar eerdere verklaring doet dit geen afbreuk aan de betrouwbaarheid, omdat dit is gelegen in de omstandigheid dat zij haar aangifte in het Engels moest doen en niet in haar moedertaal (Roemeens).
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster dan ook betrouwbaar en in zijn geheel bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank gaat dan ook uit van de handelingen zoals door aangeefster zijn beschreven.
Steunbewijs
De volgende vraag is of de verklaring van de aangeefster voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van de aangeefster vindt allereerst steun in de verklaringen van de verdachte. Zij verklaren beiden over zoenen, betasten van de borsten, orale seks en het vingeren. De verdachte heeft ook verklaard dat hij haar op haar lichaam heeft geslagen, haar hoofd naar beneden heeft geduwd en aan haar haren heeft getrokken en dat de aangeefster dit niet leuk vond en zich heeft verzet. Daarnaast heeft de politie de verdachte aangetroffen op een stoel terwijl de aangeefster naakt op haar knieën over hem heen gebogen zat en door hem aan haar haren werd vastgehouden. Dat dit alles onder een grote mate van dwang gebeurde, wordt ondersteund door het gegeven dat hij zelfs niet stopte toen de politieagenten hem (naar binnen kijkend vanaf de straat) op heterdaad betrapten. Alle aanwezige verbalisanten verklaren dat de aangeefster bijzonder geëmotioneerd was. Verder vindt de verklaring van aangeefster ook steun in de spraakmemo die zij ten tijde van het incident stuurde naar het escortbureau, waarop te horen is dat ze huilt en schreeuwt dat ze geslagen wordt en zichzelf niet kan bewegen. Tot slot zijn er foto’s van het letsel van aangeefster dat bestaat uit diverse bloeduitstortingen op haar armen, benen en billen.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Dwang
Voor dwang is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat de aangeefster het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. In deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank sprake van (bedreiging met) geweld voorafgaand aan en tijdens de seksuele handelingen. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van de aangeefster en de verdachte bij de politie, komt naar voren dat de verdachte de aangeefster gedurende langere tijd heeft geslagen, met de vuist en met vlakke hand, aan haar haren heeft getrokken, haar hoofd naar beneden heeft geduwd en gedreigd heeft met (meer) geweld.
De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn betoog dat hij een beperkte mate van geweld heeft toegepast en de aangeefster niet zou hebben gestompt of in het gezicht geslagen De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting over deze handelingen verklaard. Deze verklaring is tegenstrijdig met de rest van zijn (stellige) verklaring ter terechtzitting, namelijk dat hij niet meer weet wat er gebeurd is en dat hij zich amper iets kan herinneren. Gelet hierop, in combinatie met de betrouwbare verklaring van de aangeefster, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Kortom, de verdachte heeft de aangeefster met (bedreiging met) geweld gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen en naar het oordeel van de rechtbank is ook zijn opzet daarop gericht geweest.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van een opzetverkrachting die vooraf is gegaan door en vergezeld is van dwang, geweld en bedreiging.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2024 te 's-Gravenhage met een persoon, te weten [naam] seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen, duwen en houden van zijn penis in de mond en zich laten pijpen door die [naam] en
- het brengen, duwen en houden van zijn vingers in de vagina en tussen de schaamlippen van die [naam] en
- het betasten van de borsten en vagina en schaamstreek van die [naam] en
- het op de mond zoenen van die [naam] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [naam] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door
envergezeld van dwang, geweld en bedreiging, door
- meermalen in/tegen het gezicht, op het hoofd en het lichaam te slaan en te stompen en
- met kracht aan haar haren vast te pakken en te trekken en vervolgens met kracht haar hoofd naar zijn geslachtsdeel te duwen en
- bij de borsten te grijpen en te knijpen en
- haar de volgende woorden toe te voegen: "Als je je kleding niet uitdoet ga ik je harder slaan", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest op te leggen, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden en verder verzocht om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr niet op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onder dwang en met geweld en bedreiging verkrachten van aangeefster [naam] , waardoor het bewezenverklaarde feit in de zwaarste categorie van seksuele misdrijven valt (gekwalificeerde opzetverkrachting). De verdachte heeft hierbij een grote mate van geweld gebruikt. De aard van de ernst van het geweld bestaat daarbij niet alleen uit het fysieke letsel dat [naam] heeft opgelopen, maar ook in het voortdurende karakter van het geweld en de beangstigende situatie waarin [naam] zich bevond, waarbij zij niet weg kon doordat ze aan haar haren werd vastgehouden. Toen de politie aan de deur stond, en hem maande om te stoppen, heef hij dat genegeerd, waarna de politie de deur heeft moeten forceren. De verdachte liet [naam] uiteindelijk pas los toen hij werd getaserd door de politie.
De verdachte heeft, zonder zich op enig moment te bekommeren om het welzijn van het slachtoffer, zijn eigen seksuele lusten op haar uitgeleefd. De rechtbank acht met name het ogenschijnlijke gemak en de kennelijke achteloosheid waarmee de verdachte daarbij is overgegaan tot het geweld, zeer verontrustend. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie daarnaast geen enkel blijk van respect getoond naar de aangeefster en haar beroep als prostituee. Hij verklaart dat hij houdt van vernederen, dat hij het leuk vond om haar te slaan en aan haar haren te trekken, en dat hij doorhad dat zij dat niet leuk vond. Hierdoor ontstaat de indruk dat het geweld voor de verdachte niet alleen een middel is om seks te krijgen, maar (tevens) een doel op zich. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel geweld langdurige psychische en emotionele gevolgen kan hebben voor een slachtoffer. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaring van [naam] .
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 november 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater prof. dr. D.J. Vinkers van 14 november 2024. De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Volgens de psychiater is de verdachte egocentrisch, kan hij snel gekrenkt zijn en toont hij weinig empathie naar anderen. Dit heeft hem op diverse levensgebieden in de problemen gebracht (werk, privé, sociaal) Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit en beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen. Door zijn narcistische persoonlijkheidsproblematiek stelt de verdachte zich egocentrisch op naar anderen en is hij gericht op zijn eigen behoeftebevrediging. Tevens was hij ontremd door zijn alcoholgebruik. De psychiater adviseert om het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat het risico op recidive van geweld in op matig, maar schat ook in dat de verdachte zonder duidelijk kader en toezicht al snel zal terugvallen in alcoholmisbruik, waarbij het risico op recidive van grensoverschrijdend gedrag dan ook zeker aanwezig is. De psychiater adviseert dan ook om de verdachte als bijzondere voorwaarde een behandeling voor zijn alcoholverslaving op te leggen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psycholoog drs. G.J.W. Pol van 26 november 2024. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en ook enige antisociale trekken, een (ernstige) stoornis in alcoholgebruik en van een beperkte neurocognitieve stoornis door alcohol. Hij komt in zijn houding wat laconiek en hautain over. Het ontbreekt hem aan reflecterend vermogen en is geneigd zijn eigen aandeel in negatieve zin te ontkennen, te ontkrachten of buiten zichzelf te plaatsen. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit leed de verdachte ook aan deze psychische stoornissen en beïnvloedden deze zijn gedragingen en gedragskeuzes. Ook de psycholoog verklaart dat als gevolg van zijn gevoel van verhevenheid, egocentrisme en gebrek aan empathie de verdachte zich enkel heeft gericht op zijn eigen behoeftebevrediging en tot het tenlastegelegde delict is gekomen. Het is aannemelijk dat zijn alcoholgebruik een extra ontremmend effect heeft gehad. De psycholoog adviseert het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
De psycholoog schat het risico op recidive van seksueel grensoverschrijdend gedrag in als laag en de kans op algeheel grensoverschrijdend gedrag wordt ingeschat als matig. Ook bij de psycholoog is echter de inschatting dat de verdachte zonder duidelijk kader en toezicht al snel zal terugvallen in alcoholgebruik en dat het risico op recidive van grensoverschrijdend gedrag dan zeker aanwezig is. De psycholoog adviseert dan ook een behandeling waarbinnen primair aandacht wordt besteed aan een blijvend behoud van abstinentie van alcohol. Daarnaast dient binnen de behandeling te worden ingezet op psycho-educatie en het versterken van het onderliggende ego en de coping-vaardigheden.
Toerekenbaarheid
Nu de conclusies en adviezen van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank zal het bewezenverklaarde daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 5 februari 2025, waaruit volgt dat de reclassering, in afwijking van de risicotaxatie- en adviesinstrumenten, concludeert dat er een hoog risico is op recidive en letsel en een gemiddeld risico op het onttrekken aan voorwaarden. De reclassering weegt hierbij onder meer de bagatelliserende en laconieke houding van de verdachte ten opzichte van het tenlastegelegde mee, alsmede het beperkte inzicht van de verdachte in zijn problematiek. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole. De behandelingen zullen zich met name moeten richten op het behoud van alcohol abstinentie.
Straf
De rechtbank houdt bij de oplegging van de strafmodaliteit en de strafmaat in het bijzonder rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, alsmede de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat de verdachte bij de verkrachting langere tijd geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer en haar heeft vernederd. Daarbij heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en lijkt hij zijn gedrag te rechtvaardigen met het argument dat het slachtoffer in de prostitutie werkt. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat dit van invloed is op de op te leggen straf.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van
42 maandenpassend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten
12 maanden voorwaardelijkopleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering genoemde geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De bijzondere voorwaarden worden hierna weergegeven in het dictum van dit vonnis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het toepassen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr, omdat naar het oordeel van de rechtbank het risico op recidive wordt ondervangen door de bijzondere voorwaarden die zijn verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf met bijbehorende proeftijd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank ziet tevens geen reden om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat geen concrete aanwijzingen aannemelijk zijn geworden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis en aan hem wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere tijd opgelegd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.006,67, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.006,67 aan materiële schade en € 10.000, - aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren en ten aanzien van de immateriële schade een lager bedrag toe te wijzen dan is gevorderd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
Ten aanzien van materiële schade (€ 1.006,67) overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit enige tijd niet heeft kunnen werken. De namens haar overgelegde loonstroken ter onderbouwing van een gemiddeld gemist inkomen over die maand komen de rechtbank niet onaannemelijk voor. De door de verdediging ingenomen standpunten ten aanzien van wel of niet af te dragen belasting óf de inhoudelijke invulling van de werkzaamheden van de benadeelde partij zijn naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake doende. De rechtbank stelt de materiële schade van de benadeelde partij dan ook vast op de gevorderde € 1.006,67.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikelen 6:162 en 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 7.500, -. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 8.506,67, bestaande uit € 1.006,67 aan materiële schade en € 7.500, - aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 augustus 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.506,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
gekwalificeerde opzetverkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Fivoor Den Haag, Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht. In geval van een klinische opname wordt de veroordeelde door de reclassering in de kliniek bezocht;
- zich gedurende een jaar van de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling stelt van een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Fivoor Den Haag tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 8.506,67 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.506,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 augustus 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 77 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2025.