Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een verzoeker, die eerder op 12 september 2024 een uitspraak op verzet had gekregen. De rechtbank had het verzet van de verzoeker tegen een eerdere uitspraak van 28 mei 2024 ongegrond verklaard. De verzoeker heeft op 17 september 2024 herziening gevraagd van de uitspraak op verzet. De rechtbank oordeelt dat zij op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak kan doen zonder zitting. Volgens artikel 8:119 van de Awb kan een onherroepelijke uitspraak herzien worden op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar die de indiener van het verzoekschrift niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van 12 september 2024 onherroepelijk is geworden, omdat er geen rechtsmiddel openstaat. De verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek om herziening, maar de rechtbank oordeelt dat de aangevoerde gronden voor herziening niet voldoen aan de eisen van artikel 8:119, eerste lid van de Awb. De verzoeker heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De rechtbank wijst het verzoek om herziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.