ECLI:NL:RBDHA:2025:3446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/09/664096 / JE RK 24-613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 19 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in een gezinsgerichte voorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de moeder, die te maken heeft met verslavingsproblematiek, trauma's en een instabiele woonsituatie, zodanig groot zijn dat zij niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met het perspectiefbesluit, maar de kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te scheppen over hun toekomst. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met de nadruk op het stabiliseren van de moeder en het bevorderen van een gedeeld opvoederschap met de gezinshuisouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 4 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/664096 / JE RK 24-613
Datum uitspraak: 19 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2022 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
[de gezinshuismoeder]
hierna te noemen: de gezinshuismoeder,
en
[de gezinshuisvader],
hierna te noemen: de gezinshuisvader,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de gezinshuisouders,
Beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 28 november 2024 heeft de rechtbank de machtiging om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 28 februari 2025. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 28 november 2024;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 12 februari 2025;
  • het conceptverslag van NIKA van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 18 februari 2025;
  • Het definitieve verslag van NIKA met afzonderlijke toelichting van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 19 februari 2025.
1.3.
Op 19 februari 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door O.K. Leovalyova, tolk in de Oekraïense taal;
  • [naam 1] en [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de gezinshuisouders.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor een weergave van de feiten naar de beschikking van 28 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt het overige deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening, zijnde voor de duur van de ondertoezichtstelling, toe te wijzen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerd instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. In de afgelopen periode is ingezet op het krijgen van een meer compleet beeld van de zorgen omtrent de problematiek van de moeder en haar vermogen om aan te sluiten op de behoeftes van de kinderen. Bij de moeder wordt problematiek gezien op verschillende terreinen. Hierdoor is de moeder niet in staat om een veilige en betrouwbare opvoeder te zijn voor de kinderen. Er is sprake van verslavingsproblematiek, trauma’s uit de jeugd, een vlucht uit Oekraïne voor oorlog, een instabiele woonsituatie waarbij de moeder in de noodopvang zit, het niet beschikken over een netwerk en het slechts moeizaam toelaten van hulpverlening. Recentelijke zijn er vanuit de politie nieuwe meldingen binnen gekomen dat de moeder op meerdere momenten met alcohol is aangetroffen. Verder is de moeder kort voor de zitting een aantal dagen vermist geweest, waarbij zij niet te bereiken was voor de opvang waar zij verblijft noch voor de hulpverlening. Daarbij zijn (eind november/begin december 2024) grote zorgen geuit door verschillende instanties dat er vermoedens zijn van (gedwongen) prostitutie, mensenhandel en fysiek letsel bij de moeder. Deze laatste zorgen lijken thans op de voorgrond te staan. Al het voorgaande heeft een grote impact op het functioneren van de moeder. Het zorgt voor veel instabiliteit bij haar en bij haar zorg voor de kinderen. In oktober was het plan om de Brijder en Humanitas Homerun gezamenlijk in te zetten om de moeder te motiveren voor verslavingszorg (detox) en het aanpakken van de achterliggende trauma’s en om haar op de langere termijn te motiveren tot dagbesteding en/of beschermd wonen. Deze hulpverlening kwam echter niet op gang, doordat de hulpverlening niet in contact kwam met de moeder. Doordat het hulpverleningstraject moeilijk van de grond kwam, en er een verschuiving kwam van de meest voorliggende problematiek is er begin februari 2025 besloten om een intensievere aanpak te hanteren. Er zou naast de betrokkenheid van de Brijder en Humanitas, ook een psycholoog betrokken worden. Vanwege de zorgen over vermoedelijke prostitutie en mensenhandel is recentelijk ingezet op de aanpak daarvan met behulp van de Stichting Hulp en Opvang Prostitutie en Mensenhandel (SHOP). De afgelopen periode heeft de moeder ook een diagnostiekfase van het NIKA-traject doorlopen. NIKA heeft zich gefocust op de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige 1] , omdat dit de wens van de moeder was. Uit de diagnostiekfase is een integratief beeld gekomen, waaruit blijkt dat moeder een grote mate van onveiligheid in haar jeugd heeft ervaren. De personen die de moeder moesten beschermen, waren degenen die zorgden voor de allergrootste onveiligheid bij de moeder. Doordat de moeder in haar jeugd niet begrepen en geholpen werd, heeft zij nu moeite zichzelf en anderen te begrijpen. De moeder heeft weinig zicht op wat de kinderen nodig hebben, terwijl duidelijk is dat zij wel de wil heeft het goed te doen. Dit wordt ook gezien bij de omgangsmomenten met de kinderen in het gezinshuis. Sinds begin 2025 vinden de omgangsmomenten plaats in het gezinshuis, alwaar deze worden begeleid door Coachpoint. De moeder is hier steeds tijdig aanwezig, met uitzondering van het bezoekmoment afgelopen week, toen zij vermist was. Zij is toen zonder bericht niet verschenen op het afgesproken omgangsmoment. Tijdens de omgangsmomenten wordt gezien dat de moeder veel van de kinderen houdt, maar dat het haar niet lukt om aan te sluiten op de behoeftes van de kinderen. Hiernaast is ook naar voren gekomen dat de focus van de hulpverlening, die eerst lag op de verslavingsproblematiek en trauma’s van de moeder, nu dient te liggen op haar veiligheid vanwege vermoedens zijn van (gedwongen) prostitutie en mensenhandel. Doordat de zorgen over de veiligheid van de moeder zodanig groot zijn dat deze op de voorgrond blijven staan, lukt het ook niet om aan de vervolgfase (gericht op terugplaatsing) van het NIKA-traject te starten.
Wel is vastgesteld dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de moeder ligt, maar bij het gezinshuis. Met de kinderen gaat het goed in het gezinshuis en zij zijn goed gehecht aan de gezinshuisouders. De gezinshuisouders hebben aangegeven perspectiefbiedend te zijn en de kinderen te kunnen verzorgen en opvoeden tot meerderjarigheid. Het is in het belang van de kinderen dat duidelijkheid komt op dit punt, mede nu de kinderen (en met name [minderjarige 1] ) hierover vragen gaan stellen. Duidelijkheid hierover zal hen meer rust geven. Doordat zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder onveranderd zijn gebleven sinds de start van de maatregelen en de zorgen over haar veiligheid en persoonlijke problematiek sindsdien juist zijn toegekomen, bestaat de verwachting niet dat de situatie in een voor de kinderen aanvaardbare periode zodanig zal veranderen dat er toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing. De komende periode zal er ingezet worden op het stabiliseren van (de veiligheid van) de moeder en op het stabiliseren van het contact tussen de moeder en de kinderen. Daarbij is het doel voornamelijk dat het contact voor iedereen prettig verloopt, en de behoeften van de kinderen centraal staan. Gelet op de huidige situatie van de moeder en de persoonlijke hulpverlening waarmee zij aan de slag moet gaan, gaat een NIKA-traject gericht op terugplaatsing te veel vragen van de moeder. De hulpverlening zal zich niet meer richten op een terugkeer van de kinderen naar huis, maar op het vormgeven en stimuleren van een gedeeld opvoederschap, het samenwerken tussen de moeder en de gezinshuisouders, en het geven van handvatten aan de moeder om zo fijn mogelijk contact te hebben met de kinderen tijdens de omgangsmomenten. De jeugdbeschermer heeft de kinderrechter verzocht zich uit te laten over voornoemde opvoedvisie.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heef ter zitting naar voren gebracht dat zij begrijpt dat zij nu niet de zorg voor de kinderen kan dragen, maar dat zij het niet eens is met het perspectiefbesluit. De moeder mist de kinderen en heeft er veel verdriet van dat zij niet bij haar wonen. De moeder heeft fijn contact met de kinderen. Zij heeft tijd nodig om voor hen te kunnen zorgen. Er zijn nu te veel instanties betrokken, waardoor de moeder het overzicht niet meer heeft. Als de moeder naar één kliniek of persoon zou kunnen gaan waar alle hulpverlening op één plek is, zou het beter met haar gaan. Ook heeft zij sinds negen maanden een partner die haar kan ondersteunen. Er is verder geen sprake van prostitutie of uitbuiting en de moeder was niet vermist. Zij is overvallen waarbij haar telefoon is gestolen. Hierdoor was ze niet bereikbaar. Het blauwe oog dat op de zitting zichtbaar was heeft de moeder tijdens deze overval opgelopen.
4.2.
De gezinshuisouders zijn het eens met de verzoeken en zijn perspectiefbiedend voor de kinderen. Het gaat goed met de kinderen bij hen. De gezinshuisouders zien dat de moeder veel van de kinderen houdt en dat de omgangsmomenten erg liefdevol zijn. [minderjarige 1] kijkt erg uit naar de omgangsmomenten. [minderjarige 2] krijgt dit iets minder mee omdat hij jonger is. De gezinshuisouders zien ook dat de moeder een band opbouwt met de kinderen en staan achter een toekomstige uitbreiding van de omgangsmomenten. Wel merken de gezinshuisouders dat [minderjarige 1] hen ook als ouders begint te zien en dat hij zich aan hen hecht. Ook verwachten zij dat hij na het bekendmaken van het perspectiefbesluit aan hem eerst veel vragen zal hebben, maar erna meer rust zal krijgen door de duidelijkheid ervan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat de zorgen over de situatie van de moeder zodanig groot zijn, dat de verwachting niet bestaat dat de moeder de zorg voor de kinderen in de aankomende drie maanden zal kunnen dragen. Het gaat goed met de kinderen in het perspectiefbiedende gezinshuis en het is van belang dat zij hier kunnen blijven. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor het overige deel, zijnde voor de duur van de ondertoezichtstelling.
5.3.
De kinderrechter overweegt verder dat de gecertificeerde instelling aan de kinderrechter heeft gevraagd zich uit te laten over het vastgestelde perspectiefbesluit. Daarover wordt in de eerste plaats opgemerkt dat dit besluit behoort tot de bevoegdheid van de gecertificeerde instelling. De wet voorziet niet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. De kinderrechter kan het besluit niet bekrachtigen of vernietigen. Wel kan een perspectiefbesluit aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. [2] Nu het doel van een uithuisplaatsing in beginsel het toewerken naar een thuisplaatsing is, en er in het voorliggende opvoedbesluit is vastgesteld dat het perspectief niet langer bij de moeder, maar bij het huidige gezinshuis ligt, is het doel van het perspectiefbesluit strikt genomen strijdig met het doel van de uithuisplaatsing. De kinderrechter zal zich om die reden uitlaten over het perspectiefbesluit.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat de zorgen die ten grondslag lagen aan de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen onverminderd aanwezig zijn. Er zijn nog steeds grote zorgen over de basale veiligheid van de moeder, en in het verlengde daarvan de veiligheid van de kinderen bij de moeder, door de aanwezige signalen van mogelijke prostitutie, mensenhandel en/of andere uitbuiting. Ook zijn er nog steeds zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder, waarin verslaving en trauma’s in de jeugd van de moeder, slechte zelfzorg en een instabiele woonsituatie nog een grote rol spelen. Hiernaast wordt gezien dat, hoewel duidelijk is dat de moeder veel van de kinderen houdt en de omgangsmomenten liefdevol zijn, zij niet kan aansluiten op de behoeftes van de kinderen. De kinderrechter overweegt dat – gelet op al deze problematiek – nog veel zal moeten veranderen en zal moeten worden ingezet voordat gedacht kan worden aan het toewerken naar een thuisplaatsing. Allereerst moet gezorgd worden dat de veiligheid van de moeder is gewaarborgd, waar nu de focus op dient te liggen. Pas daarna kan worden gestart met hulpverlening gericht op verslavingsproblematiek en een detox. Vervolgens zal er gewerkt moeten worden aan de eigen problematiek van de moeder en aan het verwerken van haar trauma’s. Pas wanneer de moeder zelf stabiliteit in haar leven heeft, kan gewerkt worden aan het inzetten van hulpverlening gericht op het bieden van handvatten en opvoedondersteuning aan de moeder om zo goed mogelijk aan te kunnen sluiten op de behoeftes van de kinderen. De kinderrechter overweegt dat door de gecertificeerde instelling gemotiveerd naar voren is gebracht dat al deze stappen in het meest optimistische geval nog anderhalf tot twee jaar zullen gaan duren, en dat we nu na twee jaar nog steeds aan het begin van dit proces staan. Gelet op het bovenstaande stelt de kinderrechter vast dat de verwachting niet bestaat dat de situatie van de moeder binnen de aanvaardbare termijn van de kinderen zal veranderen, waardoor het niet meer in het belang is van de kinderen om nog toe te werken naar een thuisplaatsing. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang is van de kinderen dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief. Dit zal hen rust geven en hen helpen zich veilig te hechten in het gezinshuis en zich te focussen op hun eigen ontwikkeling. De behoefte van de kinderen hieraan wordt ervaren door de gezinshuisouders en wordt ook onderschreven door de gecertificeerde instelling.
Het stabiliseren van de moeder zal onderdeel blijven van de in te zetten hulpverlening, maar niet langer met het doel van een thuisplaatsing van de kinderen, maar met als voornamelijk doel dat het contact tussen moeder en de kinderen zo fijn en onbelast mogelijk verloopt.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter zich kan vinden in het perspectiefbesluit van gecertificeerde instelling, waarbij in de komende periode hulpverlening zich niet meer zal richten op terugkeer naar huis, maar op het stabiliseren van de moeder en het vormgeven en stimuleren van een gedeeld opvoederschap, het samenwerken tussen de moeder en de gezinshuisouders, en het geven van handvatten aan de moeder om zo fijn en onbelast mogelijk contact te hebben met de kinderen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging verlenen als na te noemen. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 28 februari 2025 tot 31 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025 door mr.drs. W.G. de Boer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 4 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
2.HR 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.