ECLI:NL:RBDHA:2025:3450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
672563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van teruggestort geld na inbeslagname tijdens huiszoeking

In deze civiele zaak vordert eiseres betaling van een deel van een bedrag dat door het Openbaar Ministerie aan gedaagde is teruggestort na inbeslagname van contanten tijdens een huiszoeking. De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van het teruggestorte geld aan eiseres toekomt, namelijk € 2.800 uit de erfenis van haar vader en € 2.000 uit een schenking van haar moeder voor een bruidsjurk. Eiseres heeft echter onvoldoende bewijs geleverd voor de overige vorderingen, waaronder de opbrengst van de verkoop van een auto en een motor. De rechtbank heeft eiseres toegelaten tot het leveren van bewijs met betrekking tot deze voertuigen en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere bewijslevering. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 februari 2025, en de rechtbank heeft op 5 maart 2025 vonnis gewezen. De zaak betreft een financiële afwikkeling na het beëindigen van een affectieve relatie tussen partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van eiseres deels heeft toegewezen en deels heeft afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/672563 / HA ZA 24-789
Vonnis van 5 maart 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: eiseres,
advocaat: mr. S. van der Eijk te Den Haag,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
advocaat: mr. M.P. Harten te Rotterdam.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Tijdens een huiszoeking in de woning van partijen op 12 juli 2017 is een groot bedrag aan contanten aangetroffen. Die contanten zijn in beslag genomen omdat partijen van witwassen werden verdacht. Die verdenking is voor een bedrag van € 36.700 aan contanten niet komen vast te staan, mede door de stukken die eiseres in het strafproces had overgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft dit bedrag daarom aan gedaagde teruggestort.
1.2.
Eiseres stelt dat een deel van het teruggestorte geld van haar is en vordert van gedaagde in deze procedure – kort gezegd – betaling van dat deel aan haar. Gedaagde vindt dat eiseres geen recht heeft op het teruggestorte geld; volgens hem hebben partijen na het einde van hun relatie in 2020 alles al met elkaar geregeld.
1.3.
Partijen zijn het in deze zaak over weinig eens. Zij hebben ook weinig stukken overgelegd. Op basis van de informatie die wel in het dossier zit en op basis van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd, komt de rechtbank tot het oordeel dat aan eiseres in elk geval een bedrag van € 2.800 uit de erfenis van haar vader en € 2.000 uit de schenking van haar moeder toekomt. Ten aanzien van de opbrengst van de verkoop van een auto en een motor laat de rechtbank eiseres toe tot het leveren van bewijs a) dat en voor hoeveel deze vóór de huiszoeking zijn verkocht en b) dat de opbrengst ervan (alleen) haar toekomt. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van 26 maart 2025 zodat eiseres kan aangeven hoe zij aan die bewijsopdracht wil voldoen. De rest van de vorderingen van eiseres zal de rechtbank afwijzen. Hierna zal de rechtbank dit oordeel nader toelichten.

2.Welke stukken zitten er in het dossier?

2.1.
In het procesdossier zitten de volgende documenten:
  • de dagvaarding van 3 september 2024 met producties 1-9;
  • de conclusie van antwoord van 27 november 2024, zonder producties;
  • het tussenvonnis van 18 december 2024;
  • de brief van eiseres met producties 10-15 ingekomen op 12 februari 2025;
  • de brief van gedaagde met producties 1-2 van 12 februari 2025;
  • de e-mail van eiseres met productie 16 van 20 februari 2025;
  • de e-mail van gedaagde met bezwaar tegen productie 16 van 20 februari 2025;
  • het bericht van de griffie over productie 16 van 20 februari 2025.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2025. Partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en de advocaten hebben de zaak nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
Ter zitting genomen beslissing over toelaten productie 16
2.3.
Eiseres heeft de rechtbank op 20 februari 2025, één dag voor de mondelinge behandeling, een e-mail gestuurd met daarbij productie 16. Productie 16 betreft een arrest van het gerechtshof Den Haag van september 2023 in de strafzaak tegen gedaagde. Eiseres stelt dat zij deze productie niet eerder heeft kunnen overleggen, omdat deze pas zeer recent in haar bezit is gekomen. Zij heeft gedaagde al eerder verzocht om haar dit arrest toe te sturen, maar dit heeft hij niet gedaan. Eiseres meent echter dat het van belang is dat de rechtbank kennisneemt van dit arrest.
Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van productie 16, omdat dit op zulke korte termijn in strijd zou zijn met het rolreglement en de goede procesorde.
2.4.
De artikelen 20 en 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplichten partijen ertoe om voor de beslissing relevante informatie op het eerst mogelijke moment in het geding te brengen.
Het arrest dat eiseres heeft overgelegd is relevant voor de behandeling van deze zaak, omdat haar vorderingen samenhangen met het bedrag dat het OM naar aanleiding van dit arrest aan gedaagde heeft teruggestort. Het arrest betreft gedaagde zelf, dus de informatie lag in zijn invloedssfeer. Uit de mail van mr. Weski van 5 oktober 2023 blijkt dat het kantoor van mr. Harten toen al over het arrest beschikte, dus productie 16 bevatte voor gedaagde geen nieuwe informatie. In de conclusie van antwoord wordt ook naar (de inhoud van) het arrest verwezen; namens gedaagde had het arrest daarom op grond van artikel 21 en 85 lid 1 Rv al bij de conclusie van antwoord moeten worden overgelegd.
Aan het voorgaande heeft de rechtbank de gevolgtrekking verbonden dat productie 16 ondanks het late tijdstip wordt toegelaten; dit heeft zij partijen na een kort debat aan het begin van de zitting al medegedeeld. Productie 16 is dus onderdeel van het partijdebat en zal worden meegenomen in de beslissing.
2.5.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.Wat vordert eiseres en wat vindt gedaagde?

3.1.
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde tot betaling aan haar van een bedrag van € 30.500, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook wil zij dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld door het teruggestorte geld voor zichzelf te houden, en dat gedaagde tegenover haar aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een deel van het teruggestorte bedrag, omdat er in de woning ook contanten van haar lagen. Zij stelt dat zij die deels uit de erfenis van haar vader had verkregen, deels uit de verkoop van drie motorvoertuigen, deels via een gift van haar moeder voor een bruidsjurk en deels uit inkomsten uit werk.
3.2.
Gedaagde vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Hij meent dat het hele bedrag aan hem toekomt, omdat partijen volgens hem in 2020 al definitieve afspraken hebben gemaakt over de financiële gevolgen van het einde van hun relatie. In dat kader heeft hij destijds een bedrag van € 5.400 aan eiseres overgemaakt. Gedaagde ontkent een bedrag van of voor eiseres in ontvangst te hebben genomen dat te maken had met een erfenis en wijst erop dat eiseres geen bewijs heeft geleverd waaruit iets over een erfenis blijkt. Verder stelt hij dat de drie motorvoertuigen van hem waren en dat hij niets weet van een schenking voor een bruidsjurk. Gedaagde wijst er verder op dat eiseres ook geen bewijs heeft geleverd voor de contanten aan inkomsten uit werk. Hij stelt dat eiseres haar inkomen elke maand aan zichzelf opmaakte. Tot slot vindt gedaagde dat eiseres bij het OM moet zijn als zij meent dat een deel van het geld van haar was.

4.De beoordeling

Betaling € 5.400 ter finale afwikkeling?
4.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het belangrijkste verweer van gedaagde – dat partijen de kwestie al in 2020 hebben geregeld – slaagt.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat gedaagde op 2 september 2020 een bedrag van € 5.400 op de rekening van eiseres heeft gestort, maar zij zijn het er niet over eens waarom hij dit heeft gedaan. Naar aanleiding van een WhatsApp-conversatie van de dag ervoor ging gedaagde ervan uit dat alles afgewikkeld was met deze betaling. Volgens eiseres zag deze betaling slechts op een administratieve afwikkeling die samenhing met de woning; zij betwist dat zij het door gedaagde als productie 1 overgelegde WhatsApp-bericht van 1 september 2020 heeft verstuurd.
4.3.
De rechtbank is gaat aan het verweer van gedaagde dat de kwestie al in 2020 is afgehandeld voorbij, en wel om de volgende redenen.
4.3.1.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiseres het WhatsApp-bericht van 1 september 2020 heeft geschreven, omdat het taalgebruik in dat bericht erg gebrekkig is en eiseres ter zitting vloeiend zakelijk Nederlands sprak. Daarbij komt dat de in het WhatsApp-bericht beschreven afspraak niet wordt genoemd in de berichten over de geretourneerde contanten van Weski advocaten in 2023.
4.3.2.
Het WhatsApp-bericht van 1 september 2020 is ook niet overgelegd bij de conclusie van antwoord, terwijl dit op grond van artikel 21 en 85 lid 1 Rv wel had gemoeten.
4.3.3.
Daarbij komt het de rechtbank logischer voor dat partijen pas afspraken over de € 36.700 zouden maken
nadatzij in hoger beroep waren vrijgesproken van het witwassen van dit bedrag. Tot de arresten in hoger beroep was immers nog helemaal niet zeker dat er überhaupt een bedrag terug zou komen. De Rechtbank Rotterdam had partijen in maart 2020 namelijk veroordeeld voor witwassen, óók ten aanzien van de € 36.700. Anders gezegd: op 1 september 2020 viel er nog geen geretourneerd (of: waarschijnlijk te retourneren) geld te verdelen.
Geen onrechtmatige daad
4.4.
Eiseres baseert haar vorderingen op het leerstuk van de onrechtmatige daad, maar uit het partijdebat komt naar voren dat de kwestie onderdeel uitmaakt van de financiële afwikkeling van de affectieve relatie en het gezamenlijke huishouden die partijen hebben gehad. Partijen verschillen van mening over wie wat toekomt, maar ook als gedaagde (op onderdelen) ongelijk heeft, is dat zonder bijkomende omstandigheden (die eiseres niet heeft genoemd) niet onrechtmatig.
4.5.
Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde verklaringen voor recht zal afwijzen.
€ 2.800 voor erfenis
4.6.
Dan komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de door eiseres opgevoerde posten; de eerste daarvan betreft € 6.000 in verband met een door eiseres van haar vader ontvangen erfenis.
4.7.
Eiseres stelt dat haar kindsdeel van de verkoop van de woning van haar vader in elk geval € 6.000 aan contanten bedroeg. Hoeveel het precies was, weet zij niet meer, omdat gedaagde (een deel van) de afwikkeling van de erfenis op zich had genomen om haar te ontlasten. Gedaagde ontkent enig bedrag aan erfenis voor of van eiseres in ontvangst te hebben genomen; hij wijst erop dat eiseres wisselend heeft verklaard over of zijzelf of hij (een deel van) de erfenis heeft opgehaald.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat aan eiseres een bedrag van € 2.800 toekomt in verband met contanten uit de erfenis van haar vader. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.8.1.
In de strafprocedure hebben partijen beiden aangevoerd dat een deel van de contanten in huis te maken had met een erfenis van eiseres. Hoewel in de bewijsstandaard voor ontlastende stellingen in een strafzaak lager is dan die voor stellingen ter onderbouwing van een vordering in een civiele zaak, maakt de rechtbank uit het slagen van dit verweer op dat de strafrechter het niet op voorhand onaannemelijk heeft geacht dat een deel van de contanten in de woning van partijen voortkwam uit een erfenis van eiseres.
4.8.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep in haar strafzaak heeft eiseres verklaard dat een deel van het contante geld bestaat uit de erfenis van haar vader en dat dit tussen de € 2.700 en € 2.900 moet zijn geweest. Daarnaast heeft zij in het verhoor bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
“Ik wist dat we spaargeld in huis hadden liggen, maar ik wist niet hoeveel het was. Een deel bestond uit de erfenis van mijn vader. Ik weet niet hoeveel dat was. (…) Het bedrag dat voor mij was, was zo klein dat het niet de moeite waard was. Het was een paar duizend euro.”
Deze laatste verklaring stemt overeen met een bedrag van tussen de € 2.700 en € 2.900, gemiddeld genomen € 2.800.
4.8.3.
Gedaagde ontkent dit of enig ander bedrag van eiseres in bewaring te hebben ontvangen, maar ter terechtzitting in hoger beroep in zijn strafzaak heeft hij verklaard dat een deel van de door de politie aangetroffen contanten afkomstig is van de erfenis van de vader van eiseres. Uit de strafdossiers van partijen blijkt dat zij destijds beiden zeiden niet meer te weten om hoeveel geld het precies ging.
4.8.4.
Gelet op het voorgaande is het voldoende aannemelijk dat een bedrag van € 2.800 aan contanten uit de erfenis van de vader van eiseres komt en dus aan eiseres toebehoort. Voor het meerdere heeft eiseres haar stellingen over de erfenis, gelet op de betwisting door gedaagde, onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd.
€ 2.000 voor bruidsjurk
4.9.
Verder stelt eiseres in 2013 een contante schenking van € 2.000 van haar moeder te hebben ontvangen voor het aanschaffen van een bruidsjurk. Ter onderbouwing van deze stelling is een verklaring van de moeder van eiseres overgelegd.
Gedaagde heeft in de conclusie van antwoord aangegeven geen wetenschap te hebben van deze schenking en deze voor kennisgeving aan te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling zei hij echter dat het niet waar is en dat hij in de strafzaak heeft gezegd wat hij heeft gezegd om eiseres niet af te vallen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit deel van de vordering voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de moeder van eiseres, ook omdat deze schenking al in de strafzaak is genoemd en door de strafrechter niet op voorhand onaannemelijk is gevonden. In het licht van wat hij hierover zelf eerder in de strafzaak heeft verklaard, is de enkele betwisting van gedaagde hiertegenover onvoldoende.
Opbrengst verkoop voertuigen: bewijsopdracht
4.11.
Volgens eiseres bestaat een ander deel van de door de politie aangetroffen contanten om spaargeld uit de opbrengst van de verkoop van haar auto (van het merk BMW), haar motor (van het merk Harley Davidson) en haar scooter. Deze zouden respectievelijk € 10.000, € 12.000 en € 2.500 hebben opgeleverd.
4.12.
Gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat deze voertuigen van eiseres waren en dat ze € 10.000 en € 12.000 waard waren. Gedaagde voert aan dat de BMW en de Harley Davidson niet door eiseres, maar door hem zijn aangekocht en voor lagere bedragen dan € 10.000 en € 12.000. Volgens gedaagde stonden de voertuigen op naam van eiseres omdat hij zijn rijbewijs kwijt was ten tijde van de aankoop. Gedaagde stelt ook dat de voertuigen helemaal niet zijn verkocht, maar dat er een deal over is gesloten met (leden van) de motorclub; gedaagde stelt de voertuigen nog steeds in zijn bezit te hebben.
4.13.
Hoewel eiseres in haar dagvaarding stelde dat de scooter van haar was, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling erkend dat deze nooit van haar is geweest. Het deel van de vordering ziend op de opbrengst van de scooter zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
Uit de stellingen van beide partijen en de stukken die eiseres heeft overgelegd, blijkt in elk geval dat de BMW en de Harley Davidson er tijdens de samenwoning van partijen geweest zijn en dat ze op naam van eiseres geregistreerd zijn geweest. In de strafzaken hebben beide partijen ook verklaard dat de voertuigen vóór de huiszoeking verkocht zijn, wat de strafrechter niet op voorhand ongeloofwaardig heeft gevonden.
Partijen zijn het er niet over eens wiens eigendom de voertuigen waren, en ook niet of ze in werkelijkheid nu wel of niet zijn verkocht. De verhalen die partijen de rechtbank over de aankoop en eigendom van de voertuigen hebben voorgehouden, zijn niet met elkaar te verenigen en kunnen dus niet allebei waar zijn. Partijen hebben hun verhalen alleen allebei weinig handen en voeten gegeven.
4.15.
Gelet op de betwisting van gedaagde zal de rechtbank eiseres toelaten tot het leveren van bewijs a) dat de BMW en de Harley Davidson vóór de huiszoeking zijn verkocht en voor hoeveel, en b) dat de opbrengst van deze voertuigen (alleen) haar toekomt. Aan het eind van dit vonnis legt de rechtbank uit hoe zij dit kan doen.
€ 8.000 inkomsten uit werk
4.16.
Tot slot stelt eiseres dat zij een deel van haar inkomsten die ze door de jaren heen heeft gegenereerd contant in de woning bewaarde. Zij raamt dit bedrag vooralsnog op
€ 8.000. Gedaagde betwist dat eiseres tijdens hun samenleving een carrière had waarmee zij dit bedrag bij elkaar kon sparen; volgens gedaagde kwamen alle grote uitgaven altijd voor zijn rekening en maakte eiseres haar inkomen elke maand op aan zichzelf.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ten aanzien van deze post te weinig heeft gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Eiseres zegt over het bedrag van € 8.000 in de dagvaarding niet meer dan dat zij ‘jarenlang hard heeft gewerkt’, dat zij ‘een behoorlijk bedrag aan inkomsten heeft gegenereerd’, en dat zij daarvan ‘een deel contant in de woning bewaarde. Eiseres raamt dit bedrag vooralsnog op € 8.000,00.’ Deze stellingen zijn niet concreet en ook in het geheel niet onderbouwd: eiseres heeft niets gezegd over de werkzaamheden die zij tijdens de samenleving van partijen verrichtte en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit is op te maken hoeveel zij per maand binnenkreeg en uitgaf.
Hoe nu verder?
4.18.
De rechtbank heeft nu op een aantal posten – de erfenis, de schenking voor de bruidsjurk, de scooter en de inkomsten uit werk – beslist en op twee posten – de BMW en de Harley Davidson – nog niet. Om ervoor te zorgen dat ook op die laatste posten kan worden beslist, komt de rechtbank nu tot een bewijsopdracht voor eiseres: eiseres zal moeten bewijzen a) dat de BMW en de Harley Davidson vóór de huiszoeking zijn verkocht en voor hoeveel, en b) dat de opbrengst van deze voertuigen (alleen) haar toekomt.
Eiseresmoet de rechtbank uiterlijk op 26 maart 2025 laten weten hoe zij het bewijs hiervoor wil leveren. Als zij dit wil doen door bewijsstukken in te dienen, dan moet ze dit ook gelijk op 26 maart 2025 doen.
Als
gedaagdeook bewijsstukken wil overleggen met betrekking tot de BMW en de Harley Davidson, dan moet hij dat ook meteen op 26 maart 2025 doen.
Daarna krijgen partijen twee weken de tijd om op elkaars bewijsstukken te reageren.
Als eiseres ervoor kiest om getuigen te laten horen, dan moet zij de rechtbank op 26 maart 2025 ook laten weten wie zij wil laten horen en de verhinderdata van partijen, inclusief hun advocaten, en de getuigen in de maanden juni 2025 tot en met september 2025 opgeven. Dan zal vervolgens een zittingsdatum voor getuigenverhoor worden bepaald.
4.19.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt eiseres op te bewijzen:
a) dat de BMW en de Harley Davidson vóór de huiszoeking zijn verkocht en voor hoeveel, en b) dat de opbrengst van deze voertuigen (alleen) haar toekomt,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 maart 2025voor uitlating door eiseres of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als eiseres
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct op 26 maart 2025 in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als gedaagde ook bewijsstukken wil overleggen die betrekking hebben op de eigendom en/of de verkoop van de BMW en de Harley Davidson, hij die stukken dan ook op 26 maart 2025 in het geding moet brengen,
5.5.
bepaalt dat
alser op 26 maart 2025 door (één van of beide) partijen bewijsstukken in het geding worden gebracht, de zaak op de rol zal komen van
woensdag 9 april 2025voor het nemen van antwoordakte(n),
5.6.
bepaalt dat
alseiseres
getuigenwil laten horen, zij de namen van de getuigen en de verhinderdagen van partijen, de getuigen en de advocaten in de maanden
juni 2025tot en met
september 2025dan in haar akte van 26 maart 2025 al moet opgeven, waarna de rechtbank de dag en het tijdstip voor het getuigenverhoor zal bepalen,
5.7.
bepaalt dat het getuigenverhoor – als eiseres getuigen wil doen horen – zal plaatsvinden op de zitting van mr. C.J-A. Seinen, in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 Den Haag,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.