ECLI:NL:RBDHA:2025:3473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL24.31577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Pakistaanse christen die een fatwa heeft ontvangen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een Pakistaanse christen, heeft op 11 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 26 juli 2024 afgewezen, met als argument dat de problemen die eiser heeft ondervonden niet voldoende zijn om asiel te verlenen. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn gezin de enige christenen in hun straat waren en dat zij bedreigd zijn door islamitische bewoners, vooral na de komst van een nieuwe molvi. Er is zelfs een fatwa tegen hem en zijn vader uitgesproken, maar de minister gelooft deze verklaring niet en vindt dat eiser zich elders in Pakistan kan vestigen.

De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser over de fatwa ongeloofwaardig vindt. De rechtbank stelt vast dat de minister de gevoeligheden rondom fatwa's niet voldoende heeft betrokken in zijn beoordeling. Eiser heeft een foto van een kopie van de fatwa overgelegd en de rechtbank vindt dat de minister niet kan verwachten dat eiser het origineel kan overleggen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 11 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 26 juli 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Sareen als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft asiel aangevraagd omdat hij als christen niet veilig zou zijn in Pakistan. Eiser heeft verklaard dat hij en de rest van zijn gezin de enige christenen waren in hun straat en dat er na de komst van een nieuwe molvi problemen zijn ontstaan. Zo zouden zij op een bepaald moment bij hun huis in elkaar zijn geslagen. Er is zelfs een fatwa uitgesproken tegen eiser en zijn vader.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder gelooft dat eiser vanwege zijn christelijke geloof problemen heeft gehad in zijn straat, maar verweerder gelooft niet dat er een fatwa is uitgesproken tegen eiser en zijn vader. Zo heeft eiser alleen een foto van een kopie van de fatwa overgelegd, overtuigen zijn verklaringen over de fatwa niet en heeft hij de Arabische tekst op de fatwa niet direct laten vertalen. De problemen die eiser heeft gehad, vindt verweerder onvoldoende om aan eiser een asielvergunning te verlenen. Volgens verweerder is van belang dat eiser niet formeel is beschuldigd van blasfemie en dat de autoriteiten niet naar hem op zoek zijn. Verder werpt verweerder tegen dat eiser zich ergens anders in Pakistan zou kunnen vestigen om te voorkomen dat hij weer in de problemen komt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat verweerder het ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat er een fatwa is uitgesproken tegen hem. Hij wijst erop dat het niet zomaar mogelijk is om een kopie van de fatwa in handen te krijgen via vrienden of familie. Het is namelijk heel gevaarlijk om een kopie van een fatwa in het bezit te hebben, zeker voor christenen. Bovendien geeft verweerder zelf aan dat ook een kopie niet op echtheid onderzocht kan worden. Verder voert eiser aan dat hij niet inconsistent heeft verklaard over de fatwa en dat het niet vreemd is dat hij via via op de hoogte is gebracht van de fatwa. Tot slot had verweerder wat betreft de Arabische tekst op de fatwa niet mogen tegenwerpen dat eiser die niet zo snel mogelijk heeft laten vertalen. Eiser wijst erop dat het gevaarlijk voor hem is om een moslim te vragen om de fatwa te vertalen, omdat hij in gevaar kan komen als een moslim ziet dat er een fatwa tegen hem is uitgevaardigd.
Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of hij zich wel ergens anders in Pakistan kan vestigen. Verweerder heeft hierbij namelijk niet het meest recente ambtsbericht betrokken. Uit dat stuk blijkt dat verhuizing naar een ander deel van Pakistan niet altijd een optie is en dat het van de individuele omstandigheden afhangt of iemand zich op die manier kan onttrekken aan bedreigingen van extremistische islamitische bewegingen of groeperingen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, met uitzondering van de fatwa, alle problemen die eiser vanwege zijn christelijke geloof in zijn woonwijk heeft ondervonden geloofwaardig heeft geacht. Dat betekent dat niet in geschil is dat eiser en zijn familie in een straat woonden waar zij de enige christenen waren en waar zij door de komst van een nieuwe molvi steeds meer problemen kregen met de islamitische bewoners in de straat. Eisers familie werd aangesproken op straat en aanhoudend onder druk gezet om zich te bekeren tot de islam. Tijdens een religieuze (christelijke) bijeenkomst in het huis van eisers familie verzamelden zich buiten het huis mensen, onder wie de molvi. Eiser heeft verklaard dat zij tegen de deur schopten en dat zij hem en zijn vader hebben aangevallen toen zij naar de deur kwamen. Omstanders hebben ook foto’s en video’s gemaakt van de gebeurtenis. De volgende dag zou eiser door een aantal mensen zijn bedreigd. Zij hebben eiser vastgepakt en gezegd dat hij zich moet bekeren. Als eiser zich niet zou bekeren, zouden zij hem en zijn familie “naar boven sturen”.
4.1.
In het licht van de geloofwaardig geachte problemen die de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij het ongeloofwaardig vindt dat er een fatwa is uitgesproken tegen eiser en zijn vader. Hiervoor vindt de rechtbank het volgende van belang. Niet in geschil is tussen partijen dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij de originele fatwa overlegt. Eiser heeft wel een foto van een van de uitgedeelde kopieën overgelegd en, vlak voor de zitting, een vertaling van deze kopie ingediend. Uit de vertaling blijkt dat de inhoud van de fatwa overeenkomt met de verklaringen die eiser daarover heeft gegeven. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij alleen maar een
fotovan de kopie heeft overgelegd en niet de kopie zelf. Een kopie kan weliswaar ook niet op echtheid worden onderzocht, maar de gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting toegelicht dat het overleggen van een kopie wel zou onderbouwen dat er daadwerkelijk kopieën van de fatwa zijn verspreid. De rechtbank volgt deze motivering van verweerder niet. Niet valt namelijk in te zien waarom een kopie in dit geval beter zou onderbouwen dat er kopieën zijn verspreid dan een foto van een kopie. Beide documenten kunnen niet op echtheid worden onderzocht, maar onderbouwen in zekere zin wel de verklaring dat er kopieën zijn verspreid. Los daarvan heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij tegenwerpt dat het eiser niet is gelukt om een kopie te overleggen. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder de gevoeligheden rondom fatwa’s in dit kader onvoldoende heeft betrokken. Zo heeft eiser, onder verwijzing naar berichtgeving over een incident in 2022, gewezen op het gevaar om documenten met religieuze teksten bijvoorbeeld van een muur te halen. Daarbij heeft eiser er op kunnen wijzen dat een dergelijk risico voor christenen vanzelfsprekend nog groter is. Verweerder heeft nagelaten om dit soort omstandigheden en eventuele openbare informatie hierover te betrekken bij deze tegenwerping.
4.2.
Verweerder vindt de verklaringen over de fatwa verder niet overtuigend omdat eiser via via per telefoon op de hoogte is gebracht van de fatwa, hij niet ter plekke was toen de fatwa werd uitgesproken en hij het origineel niet heeft gezien. De rechtbank is van oordeel dat ook deze tegenwerpingen onvoldoende gemotiveerd zijn en geen stand kunnen houden. Niet valt in te zien hoe van eiser verwacht kan worden dat hij bij het uitspreken van de fatwa aanwezig moet zijn geweest en dat hij het origineel zou moeten hebben gezien. Eiser heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat iemand in een dergelijk geval direct gepakt zou worden. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiser kan worden tegengeworpen dat het bericht over de fatwa via via bij hem terecht is gekomen. Zoals eiser in beroep heeft aangevoerd, is hij na de incidenten bij zijn huis gevlucht. De fatwa zou daarna zijn uitgesproken. Verweerder heeft niet nader toegelicht hoe eiser, nadat hij al gevlucht was, op een andere manier op de hoogte zou moeten zijn gebracht van de fatwa.
4.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom hij de verklaringen van eiser over de uitgesproken fatwa ongeloofwaardig vindt. De afwijzing van de asielaanvraag kan met de huidige motivering dus geen stand houden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in te gaan op de beroepsgronden die gaan over de eventuele mogelijkheid voor eiser om zich ergens anders in Pakistan te vestigen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen en zal daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak. De rechtbank vindt een termijn van acht weken in dit geval passend.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, beide met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).