ECLI:NL:RBDHA:2025:3488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
C/09/665509 / HA ZA 23-374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie tegen de Staat inzake PFAS-verontreiniging en wettelijke normen

In deze zaak hebben verschillende milieuorganisaties een collectieve actie aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, waarbij zij stellen dat de Staat onvoldoende maatregelen neemt om de verspreiding van per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) tegen te gaan. De eisers, waaronder de Vereniging Natuur- en Milieufederatie Noord-Holland, de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie, en de Stichting Gezond Water, vorderen dat de rechtbank vaststelt of de Staat zich houdt aan de wettelijke normen en advieswaarden met betrekking tot PFAS. De rechtbank heeft in deze fase van de procedure de ontvankelijkheid van de vorderingen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat een deel van de vorderingen ontvankelijk is, maar dat niet alle vorderingen in één collectieve actie kunnen worden gebundeld. De eisers hebben de keuze gekregen om te bepalen met welke vorderingen zij de procedure willen voortzetten. De zaak betreft een belangrijke juridische toetsing van de verantwoordelijkheden van de Staat in het kader van milieubescherming en de bescherming van de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/665509 / HA ZA 24-374
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.VERENIGING NATUUR EN MILIEUFEDERATIE NOORD-HOLLANDte Zaandam,2. VERENIGING ZEEUWSE MILIEUFEDERATIEte Middelburg,3. STICHTING NATUUR- EN MILIEUFEDERATIE ZUID-HOLLANDte Den Haag,4. STICHTING FRIESE MILIEUFEDERATIEte Leeuwarden,5. STICHTING GEZOND WATERte Hansweert,6. STICHTING SCHIPHOLWATCHte Amsterdam,7. VERENIGING OMWONENDEN LUCHTHAVEN EELDEte Haren,8. VERENIGING VAKVERENIGING BRANDWEER VRIJWILLIGERS,

te Baarn,
9.
VERENIGING BELANGENVERENIGING BRANDWEERte Amsterdam,
10.
VERENIGING VBM DEFENSIEPERSONEELte Den Haag,
11.
STICHTING OUDERENNETWERK WEST-FRIESLANDte Ursem,
eisers,
advocaat: mr. G.G.J.A. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. E.H.P. Brans en mr. Winterink.
Gedaagde wordt hierna de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2024, met producties;
- de beperkte conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek;
- het bericht van de rechtbank van 22 januari 2025 waaruit de samenstelling van deze combinatie volgt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Deze zaak is een zogeheten collectieve actie tegen de Staat. Volgens eisers doet de Staat, in het kort gezegd, onvoldoende om de verspreiding van per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) tegen te gaan en de risico’s van reeds verspreide PFAS teniet te doen. Daardoor is in Nederland een wijdverbreide verontreiniging met PFAS ontstaan, met als gevolg grote schade aan mens en milieu. Het doel van de collectieve actie is volgens eisers om vastgesteld te zien of de Staat zich al dan niet houdt aan de toepasselijke wettelijke normen en advieswaarden. Eisers vorderen een aantal bevelen die daarmee samenhangen.
2.2.
In deze fase van de procedure gaat het nog niet om de inhoud van de zaak. Eerst moet worden beoordeeld of eisers in hun vorderingen ontvankelijk zijn. De beoordeling, en de in dat verband opgevoerde vaststaande feiten, zijn in dit vonnis beperkt tot de ontvankelijkheid. De vorderingen van eisers zien op algemene en lokale milieubelangen en arbeidsomstandigheden en hebben zowel het karakter van een algemeen belang actie als een groepsactie. De rechtbank komt tot het oordeel dat een deel van de vorderingen ingesteld door bepaalde eisers ontvankelijk zijn. Deze vorderingen kunnen niet in één collectieve actie worden gebundeld. De rechtbank zal in dit licht aan eisers de keuze laten met welke vorderingen zij deze procedure wenst te vervolgen.

3.De statuten van eisers

3.1.
De rechtbank zal hierna de relevante bepalingen uit de statuten van de eisers weergeven.
3.2.
Het doel van Vereniging Natuur- en Milieufederatie Noord-Holland is in artikel 3 lid 1 van de (gewijzigde) statuten als volgt vastgelegd:
‘De vereniging heeft ten doel de bevordering van duurzaamheid, zoals behoud en verbetering van natuurkwaliteit en biodiversiteit, een gezonde leefomgeving, een verantwoord milieubeheer, landschapsbescherming en duurzame energie, alsmede van de cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden in de provincie Noord-Holland, waarbij in bepaalde gevallen de werkzaamheden uitgestrekt kunnen worden naar buiten de provincie Noord-Holland gelegen gebieden, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de meest ruime zin van het woord.’
In lid 2 van dit artikel staat:
‘De vereniging tracht dit doel te bereiken door:
het beïnvloeden van het beleid op het gebied van duurzaamheid, behoud en verbetering van natuurkwaliteit en biodiversiteit, gezonde leefomgeving, milieubeheer, landschapsbescherming en duurzame energie, in beginsel in de provincie Noord-Holland;
het coördineren, ondersteunen en stimuleren van werkzaamheden ten behoeve van het beïnvloeden van het beleid als bedoeld in lid 2 sub a. van dit artikel;
het ondersteunen en samenwerken met regionale en plaatselijke milieu-, natuur- en landschapsorganisaties;
het zelf ontplooien van activiteiten, zoals onder andere verwerving en uitvoering van projecten, ten behoeve van de ondersteuning van en samenwerking met de organisaties als bedoeld in lid 2 sub c. van dit artikel;
het beoordelen, beïnvloeden en begeleiden van met de doelstelling samenhangende plannen en maatregelen;
het verzamelen en verstrekken van informatie;
het verstrekken van voorlichting en advies;
et optreden in rechte, met name het voeren van civiel- en administratiefrechtelijke procedures alsmede het indienen van strafklachten; een en ander voor zowel de vereniging zelf, als voor derden zoals de leden en anderen, in alle gevallen waarin het belang van deze derde samenvalt met het belang van de vereniging;
het mobiliseren van de publieke opinie ten aanzien van zaken welke betrekking hebben op de bescherming en het beheer van milieu, water, natuur, landschap en leefomgeving;
het bevorderen van milieubewust gedrag door middel van educatie, voorlichting en informatieverstrekking,
en voorts door al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de meest ruime zin van het woord.’
3.3.
Het doel van de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie is in artikel 2 van de (gewijzigde) statuten als volgt vastgelegd:
‘De vereniging heeft tot doel om in het belang van mens, flora en fauna, het juiste beheer te bevorderen van milieu, natuur en landschap in het bijzonder in de provincie Zeeland; dit alles in de meest ruime zin.’
3.4.
Het doel van de Stichting Milieufederatie Zuid-Holland is in artikel 3.1 van de statuten als volgt vastgelegd:
‘NMZH [=
Stichting Milieufederatie Zuid-Holland, rb.] heeft ten doel het bevorderen van een evenwichtige duurzame ontwikkeling van de economie, de samenleving en de fysieke omgeving, met daarbij speciale zorg voor de natuur, het landschap en het milieu in de provincie Zuid-Holland.
Deze doelstelling houdt in:
  • het bevorderen van het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, in de meest ruime betekenis;
  • de bescherming van de gezondheid van de mens in relatie tot zijn leefomgeving;
  • het bevorderen van behoedzaam, zuinig en rationeel gebruik van de ruimte en van natuurlijke hulpbronnen;
  • het bevorderen van maatregelen die het hoofd bieden aan (boven-)lokale, regionale of mondiale milieu- en duurzaamheidsproblemen;
  • het behouden van de natuur, van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de flora en fauna;
  • het behouden en het verbeteren van de biodiversiteit, van de kwaliteit van het milieu (waaronder lucht, ruimte, bodem, water en gezondheid) en van de kwaliteit van de leefomgeving,
alsmede het verrichten van alle handelingen die met het vorenstaande verband houden of daartoe bevorderlijk zijn.’
In artikel 3.2 van de statuten staat:
‘NMZH beoogt haar doel te bereiken door het handelen – of het nalaten van handelen – door overheden, bestuursorganen, maatschappelijke organisaties en bedrijven te beoordelen, te beïnvloeden en/of te begeleiden.
Bij de verwezenlijking van haar doel zal NMZH:
organisaties die in de provincie Zuid-Holland ter verwezenlijking van bovenstaand doel activiteiten ondernemen daarbij ondersteunen en stimuleren, dit mede ter bevordering van de kennis en zelfwerkzaamheid van deze organisaties;
daarbij zoeken naar strategische allianties en samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties;
adviezen uitbrengen, overleg voeren en zo nodig de publieke opinie mobiliseren;
milieubewust gedrag bevorderen door middel van educatie, voorlichting en informatieverstrekking;
waarnodig bedenkingen, beroepschriften, zienswijzen en bezwaarschriften indienen en ook anderszins in rechte opkomen om aldus de eigen doelstellingen te dienen;
zitting hebben in adviesraden en commissies.’
3.5.
Het doel van de Stichting Friese Milieufederatie is in artikel 2 lid 1 van de (gewijzigde) statuten als volgt vastgelegd:
‘De stichting heeft als doel:
Het bevorderen van de bescherming, instandhouding en verbetering van natuur, milieu en landschap in de provincie Fryslân en verder alles wat daarmee verband houdt, in de meest ruime zin.’
In lid 2 staat:
‘De stichting tracht dit doel onder meer te bereiken door:
het op provinciaal niveau coördineren en stimuleren van organisaties voor natuurbehoud, milieubeheer en landschapsbescherming, die in de provincie Fryslân werkzaam zijn (aangesloten organisaties);
het activeren van de publieke opinie ten aanzien van zaken, die betrekking hebben op de bescherming, instandhouding en verbetering van natuur, milieu en landschap;
het bevorderen van bewustwordingsprocessen, waardoor bij de mens het inzicht ontstaat dat hij een onderdeel uitmaakt van het natuurlijke milieu en daarmee in harmonie dient te leven;
het leveren van een kritische en constructieve inbreng in het overheidsbeleid op het gebied van de bescherming, instandhouding en verbetering van natuur, milieu en landschap in de provincie Fryslân;
het indienen van bezwaar- en beroepschriften en het voeren van andere juridische procedures, met het oog op het bevorderen van het in het eerste lid gemelde doel;
alle overige wettelijke en geoorloofde middelen, welke dienstbaar kunnen zijn aan haar doel.’
3.6.
Het doel van de Stichting Gezond water is in artikel 2 lid 1 van de statuten van 6 december 2018 als volgt vastgelegd:
‘De stichting is een organisatie zonder winstoogmerk en heeft een algemeen belang en ten doel het voorkomen en verminderen van verontreiniging van watersystemen om milieuschade en risico’s voor de menselijke gezondheid te voorkomen en te beperken. Het stimuleren, (doen) ontwikkelen, ondersteunen en financieren van projecten gericht op het Nederlandse zoete en zoute water en op internationale samenwerking, dit in de meest brede zin van het woord, alsmede het aantrekken en uitgeven van fondsen ten behoeve daarvan en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.’
In lid 2 staat:
‘De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het (doen) realiseren van projecten, het (doen) geven van voorlichting, het stimuleren van de ontwikkeling van alternatie technieken en de inzet ervan, het doen van onderzoek, het oprichten van een politieke (waterschaps)partij en het (doen) bevorderen van bewustwording en gedragsbeïnvloedingen bij consumenten, belangenorganisaties, bedrijven en waterbeheerders omtrent deze doelstelling, het voorgaande in de meest brede zin van het woord.’
3.7.
Het doel van de Stichting SchipholWatch is in artikel 3 van de (gewijzigde) statuten als volgt omschreven:
‘De stichting heeft ten doel:
  • het actie voeren tegen de groei van de luchtvaart voor een stille en schone leefomgeving;
  • het streven naar behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en achtergang daarvan als gevolg van luchtvaart voorkomen;
  • het streven naar goede wettelijke regelingen met betrekking tot het leefmilieu en de kwaliteit van de natuur, inclusief de bevordering van de naleving door de luchtvaart van die regelingen;
  • het nemen van maatregelen om lokale, regionale of mondiale milieuproblemen aan te pakken waarbij de focus primair op de Nederlandse vliegvelden is gericht;
  • het bevorderen van een systematische verlaging van stikstofdeposities afkomstig van de luchtvaart op natuurgebieden in het gehele land;
  • het beschermen van het woon- en leefklimaat, de gezondheid van mens en dier en de kwaliteit van de bodem door milieuschade in de ruimte zin van het woord als gevolg van de luchtvaart in Nederland te bestrijden en verminderen;
  • het verminderen van milieuschade door Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS), Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), overige zorgwekkende stoffen en zeer zorgwekkende een schadelijke stoffen als gevolg van de luchtvaart in Nederland;
  • het tegengaan van milieubelastende activiteiten van de luchtvaart in Nederland waaronder in ieder geval begrepen maar niet beperkt tot het tegengaan van ongewenste verplaatsing of verspreiding van verontreinigde grond of grondwater;
  • het beschermen van Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten in het kader van de Wet natuurbescherming door luchtvaartactiviteiten in Nederland te bestrijden die nadelige gevolgen hebben voor beschermde gebieden, dieren en/of planten,
en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdeling verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in ruimste zin van het woord.’
3.8.
Het doel van de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde is in artikel 5 van de (gewijzigde) statuten als volgt omschreven:
‘De vereniging stelt zich ten doel het behartigen van belangen van omwonenden van de Luchthaven Eelde in relatie tot activiteiten van voornoemde luchthaven, teneinde een zo mogelijk gunstiger, maar zeker niet negatiever dan het huidige woon- en leefklimaat te bewerkstelligen, rekening houdend met de belangen van mens, dier, natuur en milieu rond deze luchthaven.’
3.9.
Het doel van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers is in artikel 2 van de (gewijzigde) statuten als volgt omschreven:
‘De vereniging heeft ten doel:
het behartigen van de belangen van brandweer vrijwilligers in alle geledingen van de samenleving;
het bevorderen van een juiste waardering voor het werk van brandweer vrijwilligers in alle geledingen van de samenleving;
het bevorderen van een juiste waardering van hulpverlenende beroepen in alle geledingen van de samenleving binnen het publieke domein;
het voeren van onderhandelingen over rechtspositieregelingen en overige collectieve arbeidsvoorwaarden voor brandweer vrijwilligers;
het sluiten van onderhandelingsakkoorden over rechtspositieregelingen en overige collectieve arbeidsvoorwaarden voor brandweer vrijwilligers, waaronder met name begrepen het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s);
het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.’
3.10.
Het doel van de Belangenvereniging Brandweer is in artikel 3.1 van de statuten als volgt omschreven:
‘De vereniging heeft ten doel:
  • a) het behartigen van de individuele en collectieve belangen van haar leden, alsmede het opkomen voor het belang van arbeid en inkomen van haar leden, alsmede voor hun positie in de samenleving en/of op de arbeidsmarkt;
  • b) het bevorderen en beschermen van de beroepsbelangen van haar leden, zowel in ideële, materiële als sociale zin;
  • c) het beschermen en bevorderen van de maatschappelijke erkenning van het beroep en de werkzaamheden van haar leden;
zulks in de meest ruime zin van het woord.’
In artikel 3.2 van de statuten staat:
‘De vereniging beoogt haar doel te bereiken door onder meer:
  • a) het streven naar goede arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en werkgelegenheid, neer te leggen in overeenkomsten, wetten, officiële besluiten, beschikkingen en andere voorschriften;
  • b) het bevorderen dan wel beïnvloeden van regelingen en situaties, die een goede en veilige beroepsuitoefening mogelijk maken;
  • c) het onderhandelen over en het meebepalen van collectieve en individuele regelingen ten aanzien van salarissen, honoraria, loongerelateerde vergoedingen, uitkeringen en overige arbeidsvoorwaarden, sociale voorzieningen en dergelijke;
  • d) het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten;
  • e) het voeren van acties;
  • f) het verstrekken van advies en bijstand aan leden, zulks onder daaraan door het bestuur te stellen voorwaarden;
  • g) het initiëren en voeren van gerechtelijke procedures;
  • h) het geven van scholing aan leden; en
  • i) alle andere middelen, die kunnen dienen tot het verwezenlijken van het doel van de vereniging.’
3.11.
Het doel van de Vereniging Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel is in artikel 3 van de statuten als volgt omschreven:
‘Het doel van de vereniging is:
a. Het behartigen van de belangen van de leden die voortvloeien uit de arbeidsverhouding tot het Ministerie van Defensie en de daaraan gerelateerde belangen;
b. het geven van advies en bijstand aan leden en hun eventuele nagelaten betrekkingen met betrekking tot onderwerpen vallend onder a. en voorts voor zover dat bij huishoudelijk reglement wordt bepaald;
c. het bieden van informatie en faciliteiten aan gewezen en toekomstig defensiepersoneel, niet meer of nog geen lid zijnde van de vereniging. Aan de aard en omvang van deze dienstverleningen en aan de doelgroep zullen nadere voorwaarden worden gesteld.’
3.12.
Het doel van de Stichting Ouderennetwerk West-Friesland is in artikel 3 lid 1 van de statuten als volgt omschreven:
‘De Stichting heeft ten doel het verbeteren van de kwaliteit van leven voor ouderen in West-Friesland op het gebied van zorg, welzijn en wonen, en voorts al hetgeen in de ruimste zin met één en ander verband houdt, daartoe behoort en/of daartoe bevorderlijk kan zijn.’
In lid 2 staat:
‘De Stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
Bij gemeenten erop aandringen om een regionaal ouderenbeleid te ontwikkelen en het adviseren van gemeentebesturen van West-Friesland.
Uitvoering en ondersteuning bieden bij het Pact voor de Ouderenzorg, welke gekoppeld wordt aan het Pact van West-Friesland.
Oprichting van een expertisecentrum ouderenzorg
Implementatie van succesvol gebleken projecten uit het Nationaal Programma Ouderenzorg.
Advisering van de landelijke Raad van Ouderen, samenwerking met de ouderendelegatie BeterOud Amsterdam en omgeving, het Ben Saject Centrum in Amsterdam.
Het ‘Steuntje in de rug voor onze ouderen’.’

4.Het geschil

4.1.
Eisers vorderen – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank:
A. voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de wettelijke normen voor Perfluoroctaan sulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) voor oppervlaktewater niet juist zijn geïmplementeerd in wet- en regelgeving en worden overschreden;
voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de wettelijke normen voor PFOS, perfluoroctaanzuur (PFOA), perfluornonaanzuur (PFNA), perfluorhexaansulfonzuur (PFHxS) en de som van PFOS, PFOA, PFNA en PFHxS in levensmiddelen worden overschreden;
voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de ten aanzien van PFOS/PFOA door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vastgestelde advieswaarden en de gezondheidskundige grenswaarde van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid EFSA voor voedsel, oppervlaktewater, drinkwater, bodem en grondwater niet in wetgeving zijn opgenomen en worden overschreden;
de Staat beveelt alle emissies van PFAS per direct te verbieden;
de Staat beveelt om de wettelijke normen voor oppervlaktewater correct te implementeren en te effectueren dat deze worden behaald en gehandhaafd alsmede dat de wettelijke normen voor voedsel worden behaald;
de Staat beveelt in het Besluit activiteit leefomgeving nieuwe regels op te nemen op grond waarvan voor alle PFAS-verbindingen, ook die nog niet als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn aangemerkt, minimalisatieverplichtingen worden opgelegd voor de uitstoot daarvan totdat is aangetoond dat geen sprake is van ZZS en/of totdat sprake is van een verbod op de productie en het gebruik daarvan, alsmede een minimalisatieverplichting te doen effectueren voor PFAS houdende gewasbeschermingsmiddelen;
de Staat beveelt de door het RIVM vastgestelde advieswaarden en de gezondheidskundige grenswaarde van EFSA voor voedsel, oppervlaktewater, drinkwater, bodem en grondwater als minimumvereisten in de wet te doen opnemen en te waarborgen dat deze worden behaald en gehandhaafd;
de Staat beveelt om (bodem)onderzoek te doen naar de mate van PFAS-verontreiniging op alle in Nederland aanwezige en voormalige defensieterreinen, luchthavens, brandoefenlocaties, vuil- en baggerstorten (inclusief alle bekende startlocaties van PFAS-houdende grond) alsmede naar de risico’s van verspreiding daarvan;
I. de Staat beveelt een gecentraliseerd overzicht te maken van alle bedrijven die een vergunning hebben (gehad) om PFAS te lozen en/of uit te stoten, inclusief een overzicht van alle onderliggende waarden die ten grondslag zijn gelegd aan deze vergunningen;
de Staat beveelt om een overzicht te maken van alle onderzoeken die lopen naar de effecten van PFAS op de gezondheid en het milieu en hoe wijdverbreid het PFAS-probleem is in Nederland;
de Staat beveelt om de met PFAS verontreinigde grond op en rondom Schiphol, de voormalige vuilstort in Westwoud en alle overige locaties waarvan blijkens het onder H. genoemde onderzoek sprake is van PFAS-verontreiniging met een risico op verspreiding te doen saneren, althans om afdoende maatregelen te effectueren teneinde de verspreiding van deze PFAS-verontreiniging tegen te gaan;
de Staat beveelt om lopende PFAS-saneringstrajecten onder verscherpt toezicht te plaatsen en voor al deze trajecten een MER-rapportage te vereisen;
de Staat beveelt om het personeel van eisers sub VIII en IX te voorzien van brandwerende kleding die geen PFAS (meer) bevat alsmede om te effectueren dat de arbeidsomstandigheden en veiligheid waarin zij moeten opereren dusdanig worden aangepast dat er geen contact (meer) met PFAS mogelijk is;
de Staat beveelt een landelijk gezondheidsonderzoek te doen effectueren onder de Nederlandse bevolking ter zake (i) het niveau van PFAS-contaminatie in het menselijk lichaam en meer in het bijzonder bij het personeel van brandweer en defensie, bij personeel van PFAS producerende en verwerkende bedrijven alsmede ten aanzien van direct omwonenden van vliegvelden en eigenaren/pachters/huurders van volkstuinen gevestigd in de nabijheid van met PFAS verontreinigde gebieden (ii) de relatie tussen PFAS-contaminatie en specifieke kankersoorten alsmede (iii) de relatie tussen PFAS en hart- en vaatziekten;
de Staat beveelt dat de Nederlandse waterzuiveringsbedrijven verantwoordelijk voor de drinkwaterbereiding, zorgdragen voor de verstrekking van PFAS-vrij drinkwater alsmede de Staat beveelt dat de PFAS-houdende zuiveringsmaterialen op gezondheidskundig verantwoorde wijze worden verwerkt zonder daarbij de gefilterde verontreiniging naar het milieu te emitteren;
de Staat beveelt een voorlopige maatregel conform artikel 129 lid 1 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) te treffen voor iedere wijziging van een PFAS-verbinding, tenzij in voldoende mate vaststaat dat door de wijziging geen sprake meer is van een ZZS, zolang nog geen sprake is van een verbod op deze stoffen;
de Staat beveelt om een verslag uit te brengen aan eisers op welke wijze de vorderingen onder D tot en met P zijn uitgevoerd;
een en ander onder veroordeling van de Staat in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2.
Hiertoe voeren eisers aan dat sprake is van een onrechtmatige daad.
4.3.
Primair stellen zij dat de Staat handelt in strijd met een wettelijke plicht. De Staat haalt alleen de wettelijke normen voor PFAS/PFOS voor wat betreft drinkwater. Het is uitgesloten dat de Staat de wettelijke minimumvereisten voor oppervlaktewater tijdig zal behalen.
4.4.
Subsidiair stellen zij dat de Staat inbreuk maakt op verschillende mensenrechten (artikel 21 Grondwet en artikelen 2, 3, 8 en 13 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)). De Staat handelt in strijd met zijn zorgplichten door na te laten de noodzakelijke en urgente maatregelen te nemen om de uitstoot van PFAS in Nederland zodanig terug te dringen dat het manifesteren van deze gevaren wordt voorkomen dan wel beperkt. Zelfs aan de minder strenge advieswaarden op het gebied van PFAS wordt volgens eisers niet voldaan. Het wettelijk vaststellen van de door het RIVM vastgestelde grenswaarden en het halen daarvan is noodzakelijk voor de menselijke gezondheid die de Staat dient te beschermen.
4.5.
Meer subsidiair stellen eisers dat het faciliteren van de uitstoot van PFAS naar de leefomgeving is aan te merken als handelen in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze ongeschreven zorgvuldigheidsnorm komt voort uit een internationaal en mensenrechtelijk aansprakelijkheidskader en strekt tot de bescherming van burgers en het milieu tegen de schadelijke effecten van PFAS-verontreiniging van de leefomgeving. Door de facilitering van vergunningverlening aan de chemische industrie draagt de Staat juist actief bij aan hetgeen middels de voornoemde zorgvuldigheidsnorm wordt getracht te voorkomen. Eveneens is er volgens eisers sprake van een nalaten in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. De Staat heeft immers, zo stellen eisers, tot nog toe onvoldoende ondernomen om de reeds ontstane PFAS-verontreiniging in Nederland te reduceren en te saneren. Ook heeft de Staat volgens eisers tot nog toe volstrekt onvoldoende getracht toekomstige milieuverontreiniging als gevolg van PFAS-verontreiniging naar de leefomgeving, te voorkomen.
4.6.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De collectieve actie
5.1.
De dagvaarding bevat vorderingen in een collectieve actie op grond van artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zoals dat per 1 januari 2020 is ingevoerd met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (Wamca). Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve – te beoordelen vereisten.
De voorwaarden voor ontvankelijkheid
5.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tijdig aantekening is gemaakt van de dagvaarding in het centraal registers voor collectieve acties en dat de aantekening vergezeld is gegaan van een uittreksel van de dagvaarding zoals bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv.
5.3.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv vindt inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:
a. dat de Stichting voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b. dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben;
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.4.
Artikel 3:305a BW bepaalt dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
2. deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
3. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
4. de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b),
5. de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c),
6. de stichting stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
5.5.
De rechtbank moet zo nodig ambtshalve toetsen of aan de uit artikel 1018c lid 5 Rv jo 3:305a BW voortvloeiende eisen is voldaan.
Rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW
5.6.
Alle eisers hebben een stichting of vereniging als rechtsvorm. Uit artikel 3:305a lid 1 BW volgt dat een stichting of vereniging alleen een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
5.7.
Eisers stellen dat in deze zaak uitsluitend sprake is van een algemeen belangactie. Er bestaat volgens hen geen twijfel over dat zij opkomen voor de belangen van alle Nederlandse ingezetenen. De vorderingen strekken ertoe de Staat te verplichten om ten spoedigste adequate maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om blootstelling van alle Nederlandse ingezetenen aan PFAS-verontreiniging tegen te gaan. Dit is een collectieve actie die strekt tot het ideële belang om de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de schadelijke effecten van deze PFAS-verontreiniging, en binnen de statutaire doelomschrijvingen van de eisers valt.
5.8.
Volgens de Staat volgt uit de dagvaarding dat eisers opkomen voor allerlei verschillende deelbelangen. Enerzijds lijken zij zich door middel van een algemeen belangactie te willen opwerpen als belangenbehartiger van alle Nederlandse ingezeten. Anderzijds lijken zij juist te willen opkomen voor de belangen van specifieke doelgroepen. In dat laatste geval lijkt het te gaan om de bundeling van verschillende groepsacties. Geen van de eisers kan op grond van haar statutaire doelomschrijving opkomen voor het gestelde algemeen belang. De eisers richten zich alleen maar op een deelonderwerp (zoals waterkwaliteit of luchtvaart), een specifieke doelgroep (zoals brandweerlieden of defensiepersoneel) of een specifieke regio (zoals Noord-Holland of Zeeland). Er bevindt zich onder de eisers geen enkele landelijke opererende belangenorganisatie die kan opkomen voor de belangen van de gehele Nederlandse bevolking.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen-belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen-belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote, niet goed af te bakenen groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
5.10.
Vordering A en C strekken er toe dat, kort gezegd, de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de wettelijke normen van perfluoroctaan sulfonzuur voor het oppervlaktewater niet juist zijn geïmplementeerd en dat de vastgestelde advieswaarden van PFOS/PFOA voor (onder meer) oppervlaktewater, bodem en grondwater niet in wetgeving zijn opgenomen en worden overschreden. Vorderingen D tot en met G en P komen er in de kern op neer dat de Staat wordt veroordeeld om alsnog de noodzakelijke maatregelen te nemen om verdere verontreiniging met PFAS te voorkomen. Vordering I, J en L strekken er toe dat de Staat inzichtelijk maakt welke bedrijven een vergunning hebben om PFAS te lozen, inzichtelijk maakt welke onderzoeken er lopen naar de effecten van PFAS op de gezondheid en het milieu en dat alle bestaande PFAS-saneringstrajecten onder verscherpt toezicht worden geplaatst.
5.11.
Uit de dagvaarding volgt dat eisers met de bovengenoemde vorderingen de bescherming beogen van natuur en milieu (waaronder het grond- en oppervlaktewater) door, kort gezegd, de Staat ertoe te verplichten bestaande verontreiniging in kaart te brengen, te saneren en nieuwe verontreiniging te voorkomen. In zoverre ligt in deze vorderingen een algemeen belangactie besloten. De vervolgvraag is of de eisers dit belang op grond van hun statuten behartigen.
5.12.
De bescherming van het grond- en oppervlaktewater in Nederland valt binnen de statutaire doelomschrijving van Stichting Gezond Water. Eisers 1 tot en met 4 (hierna: de Milieufederaties) komen op voor de bescherming van het milieu, natuur en landschap in respectievelijk de provincie Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland. De rechtbank verwerpt de stelling van de Staat dat de omstandigheid dat de Milieufederaties zich blijkens hun statutaire doelomschrijving op een bepaalde regio richten maakt dat zij niet kunnen opkomen tegen milieuverontreiniging in heel Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat om verdere verontreiniging met PFAS in de vier voornoemde provincies te voorkomen, op landelijk niveau maatregelen noodzakelijk zijn. Het aan de orde stellen van de vraag of de Staat, kort gezegd, voldoende doet om verdere verontreiniging met PFAS in Nederland te voorkomen, valt daarmee binnen de statutaire doelomschrijving van de Milieufederaties.
5.13.
Uit de statutaire doelomschrijving van de overige eisers kan niet worden afgeleid dat zij mede beogen op te komen voor bescherming van natuur en milieu. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat vorderingen A, C tot en met G, I, J, L en P (met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierna zal overwegen in rov. 5.14 en 5.17) alleen binnen de statutaire doelomschrijving vallen van de Milieufederaties en Stichting Gezond Water.
5.14.
Vordering B is een algemeen belangactie waarmee beoogd wordt de verontreiniging van levensmiddelen met PFAS aan de orde te stellen. Geen van de eisers beoogt volgens haar statuten de bescherming van de voedselkwaliteit in Nederland. Om deze reden zijn eisers in vordering B niet-ontvankelijk. Vordering O strekt er toe om de Staat te bevelen om te effectueren dat de Nederlandse waterzuiveringsbedrijven zorgdragen voor de verstrekking van PFAS-vrij drinkwater door middel van onder meer het verplicht plaatsen van een actief koolstoffilter en membraanfiltratie bij waterzuivering, maar geen van de eisers beoogt volgens haar statuten op te komen voor schoon en veilig drinkwater. Stichting Gezond Water heeft weliswaar als doelstelling het voorkomen en verminderen van verontreiniging van watersystemen, maar eisers hebben onvoldoende toegelicht dat drinkwater als een watersysteem moet worden aangemerkt. De rechtbank sluit bij gebreke van enig ander aanknopingspunt aan bij de definitie van watersysteem in artikel 1.1 van de Waterwet, zoals dat gold ten tijde van de oprichting van Stichting Gezond Water: het samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Volgens die definitie is (een) drinkwater(voorziening) geen watersysteem en valt daarmee buiten het bereik van statutaire doelstelling van de Stichting Gezond Water. Eisers zijn dus niet-ontvankelijk in vordering O. Gelet op het voorgaande zijn eisers eveneens niet-ontvankelijk in vordering C, E en G voor zover deze betrekking hebben op voedsel en drinkwater.
5.15.
Vorderingen H en K strekken ertoe om de Staat te veroordelen om een (bodem)onderzoek te laten doen naar de mate van PFAS-verontreiniging op alle in Nederland aanwezige en voormalige defensieterreinen, luchthavens, brandoefenlocaties, vuil- en baggerstorten, en de Staat te verplichten om de PFAS-verontreiniging met een risico op verspreiding te doen laten saneren, waaronder in ieder geval de grond rondom Schiphol en de voormalige vuilstort in Westwoud. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat de eisers niet opkomen voor een diffuse groep, maar voor de belangen van de omwonenden van die locaties alsmede voor de belangen van de werknemers die (mogelijk) op die locaties werkzaam zijn (geweest). In zoverre gaat het om een groepsactie. Dat deze locaties zich verspreid door heel Nederland bevinden, en met de sanering van verontreinigde grond een openbaar belang gediend is, maakt niet dat er sprake is van algemeen belangactie. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze groepsactie binnen de statutaire doelomschrijving van SchipholWatch voor zover het gaat om de omwonenden van luchthavens en binnen de statutaire doelomschrijving van de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde voor zover deze betrekking hebben op luchthaven Eelde. Hetzelfde geldt met betrekking tot de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers en de Belangenvereniging Brandweer (hierna gezamenlijk: de Brandweerverenigingen) voor zover vorderingen H en K zien op huidige brandoefenlocaties, de Vakbond voor Burger en Militair Defensiepersoneel (hierna: VBM) voor zover deze vorderingen betrekking hebben op defensieterreinen, en de Stichting Ouderennetwerk West-Friesland voor zover deze betrekking hebben op de voormalige vuilstort in Westwoud. Ten slotte valt deze groepsactie binnen de statutaire doelomschrijving van de Milieufederaties voor zover de locaties zijn gelegen in respectievelijk de provincie Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland.
5.16.
Vordering M beoogt dat de Staat wordt bevolen om binnen zes maanden na het eindvonnis van de rechtbank het brandweerpersoneel te voorzien van brandwerende kleding (uitrukkleding) die geen PFAS meer bevat en er zorg voor te dragen dat het brandweerpersoneel, kort gezegd, tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden niet meer in contact kan komen met PFAS. Er is aldus sprake van een groepsactie nu deze vordering zich beperkt tot een nauw omschreven groep van brandweerpersoneel en -vrijwilligers, die binnen de statutaire doelomschrijving van de Brandweerverenigingen valt.
5.17.
Vordering N strekt er, kort gezegd, toe dat de Staat wordt veroordeeld om een landelijk gezondheidsonderzoek uit te voeren ter zake het niveau van PFAS-contaminatie in het menselijk lichaam, en meer in het bijzonder bij het personeel van brandweer en defensie, bij personeel van PFAS producerende en verwerkende bedrijven alsmede ten aanzien van direct omwonenden van vliegvelden en eigenaren/pachter/huurders van volkstuinen gevestigd in de nabijheid van met PFAS-verontreinigde gebieden. Voor zover eisers met vordering N een gezondheidsonderzoek onder de gehele Nederlandse bevolking beogen is sprake van een algemeen belangactie. Het valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen hoe een dergelijk gezondheidsonderzoek onder de Nederlandse bevolking binnen de statutaire doelomschrijving van één van de eisers valt. Eisers zijn daarom niet-ontvankelijk in dit gedeelte van de vordering. Om dezelfde reden zijn eisers niet-ontvankelijk in vordering J voor zover die betrekking heeft op onderzoeken naar de effecten van PFAS op de volksgezondheid. Voor zover eisers met vordering N beogen dat een gezondheidsonderzoek wordt uitgevoerd onder één specifieke doelgroep is sprake van een groepsactie. Naar het oordeel van de rechtbank valt een dergelijk onderzoek enkel binnen de statutaire doelomschrijving van SchipholWatch, de Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde, de Brandweerverenigingen, VBM en Stichting Ouderennetwerk West-Friesland voor zover deze betrekking hebben op respectievelijk omwonenden van vliegvelden, brandweerpersoneel, defensiepersoneel en ouderen woonachtig in de omgeving van de voormalige vuilstort in Westwoud.
5.18.
Vordering Q beoogt dat de Staat binnen acht maanden na de datum van het door de rechtbank te wijzen eindvonnis een verslag uitbrengt aan eisers op welke wijze vorderingen D tot en met P zijn uitgevoerd. De ontvankelijkheid van deze vordering is daarmee onlosmakelijk verbonden met de ontvankelijkheid van vorderingen D tot en met P, zodat ten aanzien van deze vordering het ontvankelijkheidsoordeel over de vorderingen D tot en met P gevolgd wordt.
Het waarborgvereiste - de representativiteit
5.19.
Artikel 3:305a lid 2, aanhef, BW bepaalt dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende gewaarborgd zijn, wanneer de stichting of vereniging voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen.
5.20.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wamca blijkt over de representativiteitseis, voor zover nu van belang, het volgende. Voor elke collectieve vordering moet de belangenorganisatie duidelijk maken voor wie zij opkomt. Dit betekent niet dat steeds een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt. Het doel van de representativiteitseis is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld.
5.21.
Uit de wettekst van artikel 3:305a lid 1 en 2 BW en de wetsgeschiedenis van de Wamca volgt dat de wetgever bij de invulling van de representativiteitseis vooral heeft gedacht aan groepsacties waarbij de belanghebbenden kunnen worden geïndividualiseerd. Het is inherent aan een algemeen belangactie dat de belanghebbenden juist niet kunnen worden geïndividualiseerd, omdat zij horen bij een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. In de rechtspraak wordt bij een algemeen belangactie daarom in de regel op een pragmatische wijze aan het representativiteitsvereiste getoetst. [1] De vraag of een eiser in voldoende mate representatief is dient in een dergelijk geval te worden beantwoord aan de hand van de aard van de zaak en de concrete omstandigheden van het geval, waarbij de rechter ook gewicht mag toekennen aan kwalitatieve factoren.
5.22.
De rechtbank heeft hiervoor (zie rov. 5.11) vastgesteld dat vordering A, C tot en met G, I, J, L en P, en vordering Q ingesteld door de Milieufederaties en de Stichting Gezond Water, neerkomen op een algemeen belangactie. Namens eisers is onweersproken toegelicht dat de Vereniging Natuur- en Milieufederatie Noord-Holland zich als sinds 1969 inzet op diverse terreinen op het gebied van natuur en milieu, de Vereniging Zeeuwse Milieufederatie zich al geruime tijd inzet op diverse terreinen gericht op de bescherming van mens en milieu, de Stichting Natuur- en Milieufederatie al sinds 1972 opkomt voor de belangen van natuur, milieu en landschap in Zuid-Holland en de Stichting Friese Milieufederatie zich al ruim 50 jaar bezighoudt met het bevorderen van de leefomgeving voor mens, plant en dier. Eisers hebben verder onweersproken toegelicht dat de Stichting Gezond Water zich sinds 2018 inzet voor schoon water in Nederland, en reeds meerdere malen actie heeft ondernomen tegen PFAS-verontreiniging, waaronder het indienen van een handhavingsverzoek bij de Provincie Zeeland en Rijkswaterstaat met betrekking tot de situatie in de Westerschelde. De Staat heeft verder niet weersproken dat de Milieufederaties en Stichting Gezond Water vanwege hun ervaring en expertise op het gebied van milieu bij uitstek geschikt zijn om als spreekbuis van de achterban op treden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Milieufederaties en Stichting Gezond Water op een effectieve wijze kunnen opkomen voor de door de vorderingen ingeroepen rechten. Daarmee is aan het representativiteitsvereiste voldaan.
5.23.
Voor zover de Staat heeft gesteld dat niet aan het representativiteitsvereiste is voldaan omdat de Milieufederaties opkomen voor een regionaal belang, en Stichting Gezond Water alleen voor een deelbelang, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Uit de dagvaarding volgt dat de Milieufederaties en Stichting Gezond Water hun krachten hebben gebundeld en in deze procedure gezamenlijk optrekken. Dit betekent dat de belangenorganisaties niet ieder voor zich aan het representativiteitsvereiste behoeven te voldoen, maar dat het er om gaat of zij gezamenlijk voldoende representatief voor hun achterban zijn (zie in vergelijkbare zin: rechtbank Midden-Nederland, 17 juli 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4106). Aangezien Stichting Gezond Water opkomt voor de bescherming van watersystemen in heel Nederland, en de Milieufederaties voor de bescherming van natuur en milieu in vier verschillende provincies, zijn deze eisers naar het oordeel van de rechtbank gezamenlijk in voldoende mate representatief. Daarbij is mede van belang dat in Friesland, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland ongeveer de helft van de totale Nederlandse bevolking woont en eisers in de dagvaarding onweersproken hebben gesteld dat de kern van het PFAS-probleem in Nederland in de provincie Zuid-Holland ligt (rondom de Chemours-fabriek in Dordrecht).
5.24.
Wat betreft de vorderingen H, K en N is de rechtbank van oordeel dat de Milieufederaties, SchipholWatch, Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde en de Stichting Ouderennetwerk West-Friesland niet voldoen aan het representativiteitsvereiste.
Daarbij is van belang dat het hier om een groepsactie gaat en de representativiteit volledig getoetst moet worden. De Staat heeft in de beperkte conclusie van antwoord aangevoerd dat deze eisers geen duidelijkheid hebben verschaft over de vraag of er een achterban is en zo ja, waar deze achterban uit bestaat. Eisers hebben vervolgens in de conclusie van repliek nog steeds geen antwoord op deze vragen gegeven. De rechtbank heeft daarmee onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat de voornoemde belangenorganisaties in voldoende mate representatief zijn.
5.25.
De Staat heeft niet weersproken dat, voor zover vorderingen H, M, N en Q betrekking hebben op het brandweerpersoneel, de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers voldoende representatief is. De rechtbank ziet geen aanleiding om ambtshalve anders te oordelen, en gaat er vanuit dat dit ook voor vordering K geldt, nu deze vordering in het verlengde ligt van vordering H. In geschil is of ook de Belangenvereniging Brandweer voor deze groepsactie aan het representativiteitsvereiste voldoet. Aangezien uit de dagvaarding volgt dat de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers en de Belangenvereniging Brandweer in deze procedure gezamenlijk optrekken, en tussen partijen niet in geschil is dat ten minste de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers in voldoende mate representatief is, staat daarmee ook vast dat zij gezamenlijk aan het representativiteitsvereiste voldoen.
5.26.
De Staat heeft evenmin weersproken dat, voor zover vorderingen H en N betrekking hebben op defensiepersoneel, VBM aan het representativiteitsvereiste voldoet. De rechtbank heeft geen aanleiding om ambtshalve anders te oordelen, en gaat er vanuit dat dit ook voor vordering K geldt, nu deze vordering in het verlengde ligt van vordering H.
Toepasselijkheid van het lichte regime op grond van artikel 3:305a lid 6 BW?
5.27.
Eisers beroepen zich in het kader van de ontvankelijkheid op de uitzondering van artikel 3:305a lid 6 BW. Op grond van die bepaling behoeven eisers niet te voldoen aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 BW, wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft.
5.28.
Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de achtergrond van het lichte ontvankelijkheidsregime erin is gelegen dat de wetgever het niet opportuun heeft geacht om indringende ontvankelijkheidseisen te stellen aan een rechtspersoon die opkomt voor een collectief belang, omdat bepaalde collectieve acties naar hun aard niet aan de nieuwe ontvankelijkheidsvoorwaarden zouden kunnen voldoen. Het is uiteindelijk aan de rechter om ambtshalve te toetsen of in een concreet geval een uitzondering op de ontvankelijkheidseisen moet gelden (
Kamerstukken II, 2016-2017, 34 608, nr. 3, p. 28). In antwoord op Kamervragen heeft de minister gezegd dat het maken van een uitzondering gepast kan zijn wanneer een representatieve belangenorganisatie een andere vordering instelt dan een schadevergoeding en er een maatschappelijk belang mee is gemoeid (
Kamerstukken II, 2017-2018, 34 608, nr. 6, p. 21).
5.29.
De Staat heeft niet weersproken dat de Milieufederaties en Stichting Gezond Water met vorderingen A, C tot en met G, I, J, L en P een ideëel doel nastreven, namelijk het doel dat verdere verontreiniging van het milieu met PFAS wordt voorkomen. Volgens de Staat heeft het er alle schijn van dat de onder A en C gevorderde verklaringen voor recht, en de daaraan gekoppelde bevelen, de opmaat zullen vormen voor één of meerdere collectieve schadevergoedingsacties, maar de rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de omstandigheid dat eisers in de dagvaarding hebben gesteld dat zij menen dat de Staat op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de wijdverbreide schade aan het milieu als gevolg van de verspreiding van PFAS, en dat eisers voor deze schade willen opkomen, volgt niet dat eisers beogen de weg vrij te maken voor schadevergoeding in geld. Daarbij komt dat voor zover er enige onduidelijkheid heeft bestaan, eisers in de conclusie van repliek hebben benadrukt dat zij de verklaringen van recht vorderen om daarmee duidelijkheid te krijgen over de principiële vraag of de Staat zich houdt aan de wettelijke normen en advieswaarden op het gebied van PFAS, en dat het hen niet om een schadevergoeding is te doen. Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat deze procedure een opmaat tot het vorderen van schadevergoeding vormt.
5.30.
Het voorgaande betekent dat met betrekking tot vorderingen A, C tot en met G, I, J, L en P, en voor zover het een algemeen belangactie betreft vordering Q, het lichte ontvankelijkheidsregime van toepassing is. De rechtbank zal daarom toetsing aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e, en lid 5 BW achterwege laten.
5.31.
Ook met de vorderingen H, K, M en N, en voor zover het een groepsactie betreft vordering Q, wordt een ideëel doel nagestreefd, te weten de bescherming van brandweer- en defensiepersoneel. Volgens de Staat kan het lichtere ontvankelijkheidsregime niet op deze groepsactie worden toegepast, omdat een procedure over een groepsactie tot gebondenheid leidt van de groep personen wier belangen door de groepsactie worden beschermd. Anders gezegd, als een specifieke vordering zou worden toegewezen, dan zou daarmee wél komen vast te staan dat de Staat onrechtmatig handelt jegens individuele personen die onderdeel uitmaken van de in artikel 1018e Rv bedoelde nauw omschreven groep. De rechtbank verwerpt dit betoog. Vorderingen H, K, M en N beogen niet voor recht te laten verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, maar komen er op neer dat de Staat wordt bevolen om nader onderzoek te doen naar de mate van PFAS-verontreiniging op defensieterreinen en brandoefenlocaties, de verontreiniging te doen laten saneren, onderzoek te doen naar het niveau van PFAS-contaminatie in het menselijk lichaam van brandweer- en defensiepersoneel en dat de Staat wordt bevolen om het brandweerpersoneel van brandwerende kleding te voorzien. In deze vorderingen ligt geen opmaat tot een schadevergoeding besloten. Ook op dit gedeelte van de vordering is daarom het lichte ontvankelijkheidsregime van toepassing.
Gelijksoortigheidsvereiste (artikel 3:305a lid 1 BW; artikel 1018c lid 5 sub b Rv)
5.32.
Aan de eis van ‘gelijksoortige belangen van andere personen’ is voldaan indien de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvorderingen strekken zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure worden geoordeeld over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden. In dat kader schrijft artikel 1018c lid 1 Rv voor dat de dagvaarding waarmee de collectieve vordering wordt ingesteld onder meer omschrijft op welke gebeurtenis of gebeurtenissen de vordering betrekking heeft, de personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt en de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn. Daarbij is ook de afbakening van de ‘nauw omschreven groep’ personen in de zin van artikel 1018e lid 2 Rv van belang. Benadeelden kunnen immers slechts als één (sub)groep worden beschouwd voor zover hun individuele vorderingen zich voor een gezamenlijke beoordeling lenen.
5.33.
De vraag of de belangen waarvoor eisers opkomen zich lenen voor bundeling moet worden beantwoord per deelvordering en per deelgroep waarop de desbetreffende (deel)vordering betrekking heeft (vgl. gerechtshof Den Haag 20 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2429). Het starten van één collectieve actie met verschillende deelvorderingen en voor verschillende deelgroepen kan effectief en efficiënt zijn, bijvoorbeeld als de feitelijke en juridische vragen voldoende gemeenschappelijk zijn. Dit zal niet het geval zijn indien de deelvorderingen zo verschillend zijn dat het niet efficiënt is om die in één collectieve actie te behandelen (
Kamerstukken II 2017/18,34 608, nr. 6, p. 30).
5.34.
Tussen partijen is niet in geschil dat de individuele deelvorderingen van de eisers zich voor bundeling lenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. Partijen verschillen van inzicht over de vraag of de eisers alle ontvankelijke individuele deelvorderingen in één procedure aan de rechtbank kunnen voorleggen. Volgens de Staat is het niet efficiënt en effectief om in één procedure zowel de algemene vraag te moeten behandelen of de Staat voldoende maatregelen treft om de gevolgen van PFAS-blootstelling te voorkomen of te beperken, als meer specifieke omstandigheden over bijvoorbeeld de arbeidsomstandigheden van brandweerlieden. Volgens eisers hebben alle deelvorderingen en alle subgroepen hetzelfde overkoepelende belang, namelijk het beperken van de schadelijke effecten van PFAS-verontreiniging.
5.35.
De rechtbank overweegt dat eisers niet hebben toegelicht dat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn. De enkele stelling dat eisers met de verschillende deelvorderingen willen opkomen ter beperking van de schadelijke effecten van PFAS-verontreiniging is onvoldoende. Dit geldt eens te meer omdat vorderingen A, C tot en met G, I, J. L en P een algemeen belangactie zijn, en vorderingen H, K, M en N neerkomen op een groepsactie. Waar de eisers met de algemeen belangactie een principieel oordeel beogen te verkrijgen of de Staat gehouden is om zijn wetgeving aan te passen om verdere verontreiniging met PFAS te voorkomen, gaat het bij vorderingen H, K, M en N om de belangen van een nauw omschreven groep, waarbij de bijzondere omstandigheden van die groep van belang zullen zijn.
5.36.
Aangezien de afzonderlijke deelvorderingen zo verschillend zijn dat het niet efficiënt is om deze in één procedure te behandelen, zou de rechtbank op grond van artikel 1018c lid 5 Rv gehouden zijn om alle eisers in alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Het is vervolgens aan eisers om - desgewenst - de deelvorderingen in meerdere collectieve procedures opnieuw aanhangig te maken. De rechtbank acht dit echter niet een doelmatige wijze van procederen, en zal eisers daarom in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over het gewenste vervolg van deze procedure. Daarbij kunnen eisers kiezen uit drie verschillende opties:
I. de vorderingen onverkort handhaven. In dat geval zullen alle vorderingen van alle eisers niet-ontvankelijk worden verklaard;
II. de vorderingen beperken tot de algemeen belangactie (A, C tot en met G, I, J, L, P en Q, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rov. 5.14 en 5.17) waarbij de rechtbank als eisers slechts ontvankelijk zal verklaren de Milieufederaties en Stichting Gezond Water;
III. de vorderingen beperken tot de groepsacties van de brandweer en van het defensiepersoneel (vorderingen H, K, M, N en Q) waarbij de rechtbank als eisers slechts ontvankelijk zal verklaren de Brandweerverenigingen en (deels) VBM.
5.37.
De rechtbank overweegt voor de volledigheid dat aan alle overige ontvankelijkheideisen is voldaan. De eisers hebben in de dagvaarding toegelicht dat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder a BW dat de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon en hun opvolgers geen winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd. De Staat heeft dit niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover ambtshalve anders te oordelen. De vorderingen hebben voorts de in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder b BW vereiste voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer. Het betreft immers de rechtmatigheid van het handelen van de Staat met betrekking tot PFAS. Verder is ook in voldoende mate gebleken van het in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder c BW vereiste overleg over de vordering voordat tot dagvaarding is overgegaan. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de (resterende) vorderingen van de eisers niet summierlijk ondeugdelijk zijn in de zin van artikel 1018c lid 5 sub c Rv.
5.38.
Verder benadrukt de rechtbank, met een verwijzing naar de goede procesorde, dat in dit stadium van de procedure de akte uitlating en de eventuele wijziging van de eis enkel betrekking mag hebben op de in rov. 5.36 genoemde opties.
5.39.
Iedere verdere beslissing wordt, in afwachting van de akte van de eisers, aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 16 april 2025 voor akte aan de zijde van eisers als bedoeld in rechtsoverweging 5.36;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, mr. A.M. Boogers en mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag 15 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:17145, r.o. 5.17, rechtbank Amsterdam 7 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3499, r.o. 4.17, rechtbank Den Haag 17 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:355, r.o. 5.14, rechtbank Midden-Nederland 17 juli 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4106, r.o. 4.17.