ECLI:NL:RBDHA:2025:3492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus - Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 12 februari 2025 zijn zaak gepresenteerd, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.C.J. Letmaath, en de minister was vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij het grondgebied van de EU-lidstaten gedurende meer dan drie maanden heeft verlaten of dat hij door Polen is uitgezet. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft weliswaar documenten overgelegd, maar deze zijn niet voldoende om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eerdere verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn met de overgelegde documenten, wat de betrouwbaarheid van zijn bewijs ondermijnt.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken, omdat hij zou zijn mishandeld door de Poolse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen aanleiding had om van de overdracht aan Polen af te zien, aangezien de omstandigheden van eiser niet als bijzonder genoeg worden beschouwd om een onevenredige hardheid aan te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser naar Polen kan worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.56

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL25.58, op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. De minister heeft daarbij vermeld dat eiser op het moment van het verzoek nog niet is gehoord en ook dat er geen indicaties zijn dat eiser sinds zijn asielverzoek in Polen het grondgebied van de EU-lidstaten heeft verlaten. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Is Polen verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat hij na zijn aanvraag in Polen en voor zijn komst naar Nederland meer dan drie maanden het grondgebied van de EU-lidstaten heeft verlaten. [2] Eiser voert aan dat hij op 4 augustus 2023 door Polen is uitgezet op een deportatievlucht naar Congo. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een verklaring van de Congolese autoriteiten die hij op de luchthaven van Kinshasa verkreeg. Deze verklaring is volgens eiser een bevestiging van zijn gedwongen uitzetting van Polen naar Congo. Op 15 augustus 2023 is eiser per vliegtuig voor een binnenlandse vlucht gereisd van Kinshasa naar Goma. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een kopie van zijn vluchtgegevens. De uitreis uit Burundi naar Ethiopië op 6 september 2024 blijkt niet te bewijzen op dit moment, omdat de reis geregeld is via een vader van een vriend die niet wenst te helpen bij het aanleveren van reisinformatie. Deze uitreis komt overeen met de verklaring van eiser dat hij door Polen is uitgezet via België en Duitsland naar Congo. [3] De laissez-passer waarmee eiser naar Congo is gereisd is door Polen afgegeven, maar niet ter hand gesteld aan eiser. De hiervoor genoemde informatie had de minister volgens eiser aan Polen moeten vermelden, aangezien lidstaten elkaar in het kader van de Dublinprocedure juist en volledig moeten informeren. In het terugnameverzoek staan geen indicaties dat eiser het grondgebied zou hebben verlaten. Eiser verzoekt daarom om Polen alsnog hierover te informeren.
5.1.
Op grond van artikel 19, tweede lid en derde lid, van de Dublinverordening vervalt de verplichting tot terugname door Polen, indien eiser kan aantonen dat hij het grondgebied van de EU-lidstaten ten minste drie maanden aaneengesloten heeft verlaten (tweede lid) of door Polen is uitgezet (derde lid). Het is in dat geval aan eiser om bewijs te leveren dat hij drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaat is geweest of daadwerkelijk door Polen is uitgezet. [4] Op de verzoekende lidstaat rust wel de verplichting om de aangezochte lidstaat (in dit geval Polen) te informeren over concrete aanwijzingen dat de vreemdeling drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaten is geweest. [5]
5.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij door Polen is uitgezet naar Congo dan wel gedurende drie maanden het grondgebied van de EU-lidstaten heeft verlaten. De door eiser overgelegde verklaring van de autoriteiten in Congo en de vluchtgegevens zijn hiervoor onvoldoende bewijs. De minister heeft er namelijk ter zitting terecht op gewezen dat eerdere verklaringen van eiser tegenstrijdig zijn met de door eiser overgelegde (kopie) laisser-passer. Eiser heeft namelijk in het aanmeldgehoor Dublin verklaard dat hij Polen in mei 2023 heeft verlaten en heeft ook in de zienswijze verklaard dat hij (waarschijnlijk) in mei 2023 is uitgezet, terwijl de laisser-passer dateert van daarna (4 augustus 2023). Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid daarvan. Daarnaast vermeldt de laisser-passer een reisroute vanuit Polen, terwijl eiser heeft verklaard dat hij vanuit Duitsland is uitgezet. Bovendien zijn de overgelegde stukken kopieën en zijn dus niet te onderzoeken om de twijfels weg te nemen. Verder stelt de minister terecht dat de enkele afgifte van een laissez-passer nog niet betekent dat daar ook gebruik van is gemaakt en dat een bewijs van het boeken van een vlucht nog niet maakt dat eiser van die vlucht gebruik heeft gemaakt. Eiser heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit zou blijken dat hij in de gestelde periode heeft verbleven in Congo of door Polen is uitgezet. Verder had het voor de hand gelegen, zo stelt de minister terecht, dat Polen het claimverzoek niet zou hebben geaccepteerd omdat zij op de hoogte zijn van door de Poolse autoriteiten uitgevoerde uitzettingen. Omdat eiser aldus geen concreet bewijs heeft geleverd van zijn gestelde uitzetting of terugkeer was de minister niet gehouden om Polen daar alsnog over te berichten.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser voert aan dat hij door de Poolse grenswachten ernstig is mishandeld en hij om deze reden mentaal gezien niet kan en wil terugkeren naar Polen. Eiser heeft ook al het nodige meegemaakt in zijn land van herkomst. Daarnaast voert eiser aan dat hij mentale problemen heeft. In Polen is hij enige tijd ook opgenomen geweest in een inrichting voor zijn mentale problemen. In Nederland staat eiser onder behandeling van een psycholoog. Deze omstandigheden maken dat overdracht aan Polen van onevenredige hardheid getuigt.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister had geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Polen af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Eiser heeft de gestelde behandeling door de Poolse autoriteiten niet onderbouwd. Verder is ook niet gebleken van medische problemen of een dusdanig trauma als gevolg van de gestelde behandeling dat een overdracht aan Polen getuigt van een onevenredige hardheid. Het is daarnaast niet gebleken dat eiser specialistische zorg nodig heeft of een behandeling moet ondergaan die in Nederland beschikbaar zou zijn. Bovendien mag de minister zich op het standpunt stellen dat eiser in het geval van een disproportionele of onrechtmatige behandeling kan klagen bij de autoriteiten in Polen. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen en het is ook niet gebleken dat klagen niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser naar Polen mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus - Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Rapport aanmeldgehoor Dublin, p. 5.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:410 (
5.ABRvS 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.