Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 14 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord, ondanks zijn betoog dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeert dat de toevoeging van een M110-document aan het dossier, waarin het gehoor op 14 februari 2025 wordt bevestigd, de beroepsgrond van de eiser niet ondersteunt.
De rechtbank heeft ook de grondslag van de maatregel van bewaring beoordeeld. De eiser betoogde dat artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 niet de juiste basis was voor zijn inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de Eurodactreffers voldoende waren om een concreet aanknopingspunt voor een Dublinoverdracht aan te nemen. De rechtbank wees erop dat het niet noodzakelijk is dat er al een claimverzoek is ingediend en dat de minister voldoende tijd heeft om dit te doen.
Daarnaast heeft de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank oordeelde dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, aangezien er al een gehoor gepland was en de termijn voor het indienen van een claimverzoek nog niet verstreken was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.