ECLI:NL:RBDHA:2025:3493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 14 februari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord, ondanks zijn betoog dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeert dat de toevoeging van een M110-document aan het dossier, waarin het gehoor op 14 februari 2025 wordt bevestigd, de beroepsgrond van de eiser niet ondersteunt.

De rechtbank heeft ook de grondslag van de maatregel van bewaring beoordeeld. De eiser betoogde dat artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 niet de juiste basis was voor zijn inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelde dat de Eurodactreffers voldoende waren om een concreet aanknopingspunt voor een Dublinoverdracht aan te nemen. De rechtbank wees erop dat het niet noodzakelijk is dat er al een claimverzoek is ingediend en dat de minister voldoende tijd heeft om dit te doen.

Daarnaast heeft de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank oordeelde dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, aangezien er al een gehoor gepland was en de termijn voor het indienen van een claimverzoek nog niet verstreken was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 14 februari 2025 heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord?
1. Eiser heeft in zijn schriftelijke gronden betoogd dat hij niet voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord. In het dossier bevindt zich namelijk enkel een M110 van 1 oktober 2024. Eiser is hierdoor in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat na de schriftelijke gronden en voor de zitting door de minister alsnog de M110 aan het dossier is toegevoegd op 21 februari 2025. Uit deze M110 blijkt dat eiser gehoord is op 14 februari 2025, voorafgaand aan de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
Berust de maatregel van bewaring op de juiste grondslag?
2. Eiser betoogt dat artikel 59a van de Vw 2000 niet de juiste grondslag voor zijn inbewaringstelling is. Een Eurodactreffer is namelijk onvoldoende voor het bestaan van een concreet aanknopingspunt. Waarbij van belang is dat door Duitsland aan eiser een inreisverbod is opgelegd en hij Italië meer dan 12 maanden geleden heeft verlaten. Het is daarmee niet bekend of hij in Italië asiel heeft aangevraagd. Daarnaast heeft de minister nog geen claimverzoek ingediend.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Eurodactreffers voldoende om een concreet aanknopingspunt voor een Dublinoverdracht aan te nemen. Om een concreet aanknopingspunt aan te nemen, is niet nodig dat er al een claimverzoek is ingediend. Daarbij heeft de minister terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 oktober 2024. [1] De minister heeft op de zitting ook toegelicht dat er nog voldoende tijd is om een claim te leggen bij Duitsland en dat ervoor is gekozen om eiser eerst te horen om een zo volledig mogelijk claimverzoek te kunnen leggen. Dat gehoor zal plaatsvinden op 27 februari 2025. Daarnaast maakt een eventueel inreisverbod niet dat Duitsland niet meer verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser betoogt dat de gronden van de maatregel niet aan hem kunnen worden tegengeworpen omdat het terugkeerbesluit van 30 september 2024 is ingetrokken op 14 februari 2025.
3.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Het enkele feit dat het eerder opgelegde terugkeerbesluit is ingetrokken, maakt niet dat de gronden van de maatregel niet feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gronden de maatregel van bewaring voldoende dragen. Uit deze gronden blijkt namelijk een significant risico op onttrekking.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Er is namelijk nog geen Dublinclaim gelegd en nog geen overdrachtsdatum bekend. In de regel dient een inbewaringstelling van een Dublinclaimant zo kort mogelijk te duren.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals overwogen onder 2.1 zal op 27 februari 2025 een gehoor plaatsvinden en is er daarna nog voldoende tijd om een claimverzoek in te dienen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat wanneer een persoon op grond van de Dublinverordening in bewaring wordt gesteld, een claimverzoek binnen één maand na indiening van het asielverzoek gelegd moet worden. [2] Het asielverzoek dateert van 14 februari 2025, waarmee de termijn van één maand nog niet verstreken is. Daarnaast heeft op 20 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Hiermee handelt de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 24 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4297.
2.Artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.