Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 11 februari 2025. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, die zich tegen deze maatregel had verzet, behandeld. Eiser betoogde dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord had moeten worden en dat hem een informatiefolder in de Griekse taal had moeten worden uitgereikt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gemachtigde van eiser haar zienswijze had kunnen geven, dit niet voldoende was gezien de omstandigheden waarin eiser zich bevond. Eiser had afkickverschijnselen en weigerde te worden gehoord voordat hij een arts had gezien. De rechtbank concludeerde dat het niet aan de minister te wijten was dat het gehoor niet had kunnen plaatsvinden, en dat de minister niet verplicht was om de folder op dat moment te overhandigen.
De rechtbank beoordeelde ook de gronden voor de maatregel van bewaring. De minister had zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel, waarbij de zware grond dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken, alsook dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had, werden genoemd. Eiser betwistte enkel de zware grond die door de minister op de zitting was laten vallen. De rechtbank oordeelde dat de overige gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.