ECLI:NL:RBDHA:2025:3507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 17 februari 2025, op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 26 februari 2025 is opgeheven door de overdracht van eiser aan Zwitserland, waardoor de beoordeling zich richtte op de vraag of de maatregel onrechtmatig was geweest voorafgaand aan de opheffing.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en had onvoldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser niet in zijn belangen was geschaad, ondanks dat hij niet bij het gehoor aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren en dat er geen andere, minder dwingende maatregel doeltreffend kon worden toegepast. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL25.7560
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder, (gemachtigde: mr. M. Smeulders).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak zonder zitting af te doen.1 De gemachtigde van eiser heeft op 25 februari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft 27 februari 2025 hierop gereageerd. De rechtbank heeft op 28 februari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006.
2. Omdat de maatregel met de overdracht van eiser aan Zwitserland op 26 februari 2025 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1. Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De gemachtigde van eiser voert ten eerste aan dat onduidelijk is of eiser tijdig – dus binnen 24 uur – is overgeplaatst vanuit de politiecel naar het detentiecentrum. Verder wordt aangevoerd dat verweerder eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld om tijdens het gehoor voor inbewaringstelling te worden bijgestaan door een raadsman, terwijl hij hier wel om had gevraagd. Eiser is in zijn belangen geschaad, omdat hij niet is ingelicht over de mogelijkheid om het gehoor twee uur uit te stellen. Ook betwist eiser de zware en lichte gronden. Verder voert de gemachtigde van eiser aan dat niet blijkt dat inbewaringstelling noodzakelijk was ter overbrenging naar Zwitserland: er was geen significant risico op onttrekking en eiser wist pas op 17 februari 2025 dat hij naar Zwitserland moest vertrekken. Tot slot had verweerder kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
Uit het dossier en het verweerschrift blijkt dat de bewaring van eiser op 17 februari 2025 om 21:20 is aangevangen in een politiecel en dat hij op 18 februari 2025 om 20:32 vanuit de politiecel is overgebracht naar het detentiecentrum in Rotterdam. Eisers verblijf in een politiecel na de oplegging van de maatregel heeft dus niet langer dan 24 uur geduurd.
5.2.
De vreemdeling heeft het recht om bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling te worden bijgestaan door een raadsman.2 Er mag (onder andere) met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een gemachtigde als de vreemdeling geen gemachtigde bij het gehoor wenst, en de gemachtigde heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen zijn.
2 Zie artikel 100 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), artikel 5.2, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.2.1.
Uit het proces-verbaal van gehoor (M110) blijkt dat eiser een gemachtigde bij het gehoor aanwezig wilde hebben. Ook staat er dat het gehoor plaats vond zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde, omdat deze verklaarde niet bij het gehoor aanwezig te willen zijn. Dit wordt door de gemachtigde van eiser betwist. Hoewel de ambtsedig opgemaakt processen-verbaal niet lijkt overeen te komen met de informatie uit de piketmeldig als het gaat om het tijdstip van de melding en evenmin overeenkomt met de gemotiveerde betwisting van de raadsvrouw over dat zij niet had aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te willen zijn, kunnen deze omstandigheden niet leiden tot een gegrond beroep. Vaststaat immers dat eiser voorafgaand aan het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 19:26 uur tot 20:10 uur met zijn gemachtigde heeft gesproken. Voorzover gesproken zou moeten worden van een gebrek wegens het niet voldoen aan de verplichting omschreven in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is de rechtbank van oordeel dat eiser door dit gebrek onvoldoende in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers met zijn gemachtigde gesproken voorafgaand aan het gehoor en heeft zich kunnen laten informeren. Daar komt bij dat uit het proces-verbaal van gehoor niet blijkt dat eiser bezwaar heeft geuit toen de gemachtigde niet bij het gehoor aanwezig was.
5.3.
Gelet op het claimakkoord van Zwitserland van 9 januari 2025 berust de bestreden maatregel op de juiste wettelijke grondslag.3 Verweerder stelt terecht dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij niet eerder dan 17 februari 2025 wist dat hij naar Zwitserland moest vertrekken. De asielbeschikking van 29 januari 2025 is aan de gemachtigde die hem heeft bijgestaan in de asielprocedure gestuurd. Het is aan eiser om contact te onderhouden met zijn gemachtigde over de uitkomst van die procedure.
5.4.
De zware gronden 3a en 3d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang gezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Het is feitelijk juist dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, omdat eiser niet beschikte over een paspoort, visum of machtiging voor voorlopig verblijf. Dat eiser uit Marokko zou zijn gevlucht en in de veronderstelling was dat hij Zwitserland moest verlaten, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de tegengeworpen grond. Hetzelfde geldt voor eisers gestelde gebrek aan kennis over de regels hieromtrent. Verder heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Ogenschijnlijk hoeft eiser niet eens contact op te nemen met de consulaire vertegenwoordiging van zijn (gestelde) land van herkomst. Eiser heeft immers verklaard dat zijn paspoort bij zijn oma in Marokko ligt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op enig moment actie geeft ondernomen om in het bezit te komen van zijn paspoort of andere documenten waarmee hij zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen. Dat eiser wel vragen over zijn identiteit en nationaliteit heeft beantwoord, zijn vingerafdrukken heeft laten scannen en een foto van zijn gezicht heeft laten maken, is gezien het voorgaande onvoldoende om vast te stellen dat hij voldoende heeft meegewerkt. Nu met het voorgaande voldoende gronden bestaan om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden achterwege. Uit het voorgaande volgt ook dat voldoende is gemotiveerd waarom wordt aangenomen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3 Artikel 59a, van de Vw.
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op overwegingen 5. tot en met 6. is het beroep ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.