ECLI:NL:RBDHA:2025:3511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL24.40278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somalië wegens ongeloofwaardige vrees voor rekrutering door Al-Shabaab

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft op 28 september 2022 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 september 2024 de aanvraag afgewezen, omdat de vrees voor rekrutering door de terreurgroep Al-Shabaab ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft op 24 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn problemen met Al-Shabaab niet voldoende zijn onderbouwd en niet passen binnen de beschikbare informatie over rekrutering door Al-Shabaab. Eiser heeft niet aangetoond dat er een bijzondere reden was voor Al-Shabaab om hem specifiek te willen rekruteren. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de door eiser ervaren discriminatie vanwege zijn minderheidsstam niet leidt tot een asielgrond, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Somalië niet op eenzelfde manier kan functioneren als voor zijn vertrek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag).
1.1.
Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996. Hij heeft op 28 september 2022 in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 september 2024 de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. S. Mahed is als tolk verschenen.

Overwegingen

De asielaanvraag
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser woonde in Mogadishu en werkte als verkoper van auto-onderdelen in Afgooye, een plaats op 30 kilometer afstand van Mogadishu. Op 20 augustus 2022 is hij op zijn werk telefonisch benaderd door de terreurgroep Al-Shabaab en is hem meegedeeld dat hij zich bij de groep moet aansluiten. Eiser heeft dit geweigerd. Daarna is hij door Al-Shabaab eerst telefonisch bedreigd en vervolgens (op 25 augustus 2022) thuis opgezocht. Eiser heeft weten te vluchten en heeft enige tijd ondergedoken gezeten bij een vriend. In september 2022 is hij met hulp van een smokkelaar Somalië ontvlucht. Bij terugkeer naar Somalië vreest eiser door Al-Shabaab te zullen worden vermoord.
Eiser heeft verder verklaard dat hij behoort tot een minderheidsstam, dat hij om die reden is gediscrimineerd en dat hij bij terugkeer naar Somalië wederom zal worden gediscrimineerd.
Het bestreden besluit
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met Al-Shabaab;
  • discriminatie wegens behoren tot een minderheidsstam.
3.2.
Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser is gediscrimineerd omdat hij behoort tot een minderheidsstam. De door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht. De geloofwaardig geachte elementen leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Het oordeel van de rechtbank
Problemen met Al-Shabaab
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn problemen met Al-Shabaab ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt dat hij duidelijk heeft verklaard over hoe hij is benaderd en dat hij in de zienswijze heeft verduidelijkt waarom Al-Shabaab specifiek hem wilde rekruteren. Zo heeft hij uitgelegd dat op zijn werk regelmatig mensen van de overheid (politieagenten) langskwamen en dat Al-Shabaab wilde dat hij informatie over die mensen zou verstrekken. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn verklaringen verwezen naar het EUAA-rapport ‘Country Guidance: Somalia’ uit augustus 2023 en diverse nieuwsberichten. Daaruit blijkt volgens eiser dat Al-Shabaab in Mogadishu, ondanks dat zij daar niet de macht heeft, regelmatig aanslagen pleegt en een groot inlichtingennetwerk heeft.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiser zijn verklaringen over zijn gestelde problemen met Al-Shabaab niet met documenten heeft onderbouwd. Daarom heeft verweerder de verklaringen op geloofwaardigheid beoordeeld. Verweerder heeft eisers verklaringen over zijn gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig geacht, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarin is bepaald dat de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk en niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie moeten zijn.
4.2.
Eisers verklaringen komen erop neer dat Al-Shabaab hem onder dwang heeft geprobeerd te rekruteren in (de omgeving van) Mogadishu. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze verklaringen van eiser niet passen in het beeld over rekruteringen door Al-Shabaab zoals dat naar voren komt uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van juni 2023. Uit het ambtsbericht, pagina 36, volgt namelijk dat het grootste gedeelte van de gerekruteerde strijders en informanten zich vrijwillig bij Al-Shabaab heeft aangesloten en dat gedwongen rekrutering door Al-Shabaab slechts bij uitzondering – in ongeveer 10% van de gevallen – plaatsvindt. Verder blijkt uit het ambtsbericht, pagina 37, dat gedwongen rekrutering door Al-Shabaab met name gebeurt bij kinderen, en dat Al-Shabaab dit in de meeste gevallen doet door ofwel kinderen te ontvoeren ofwel clanvertegenwoordigers op te dragen een vastgesteld aantal kinderen te leveren. Voorts blijkt uit het ambtsbericht, pagina 38, dat gedwongen rekrutering door Al-Shabaab met name plaatsvindt in gebieden die onder haar directe controle staan en dat gedwongen rekrutering in gebieden die niet onder haar controle staan, zoals (de omgeving van) Mogadishu, in aanzienlijk mindere mate voorkomt.
4.3.
Nu de rekruteringspoging waarover eiser heeft verklaard, zowel qua werkwijze als qua doelgroep als qua locatie, zo zeer afwijkt van wat er uit het ambtsbericht naar voren komt over rekruteringen door Al-Shabaab, stelt verweerder terecht dat het op de weg van eiser ligt om concreet en duidelijk uit te leggen waarom er in zijn specifieke geval aanleiding voor Al-Shabaab bestond om af te wijken van haar meer gebruikelijke rekruteringswijze. Eiser is daarin met zijn verklaringen tijdens het nader gehoor niet geslaagd. Eiser heeft tijdens het nader gehoor immers verklaard dat een lid van Al-Shabaab via de telefoon tegen hem heeft gezegd: “Je bent jong, fysiek sterk, de islam heeft je nodig. Je moet je beschikbaar stellen voor de islam. Word lid van onze groep, je mag het niet weigeren” (pagina 20 NG). Daaruit blijkt, zoals verweerder niet ten onrechte heeft gesteld en tegengeworpen, geen bijzondere reden om specifiek eiser in een door de regering gecontroleerd gebied, en in afwijking van wat gebruikelijk is, onder dwang te rekruteren.
4.4.
In zijn zienswijze heeft eiser, in reactie op voormelde tegenwerping van verweerder, gesteld dat Al-Shabaab hem wilde rekruteren als informant, en meer specifiek met het doel om informatie te verstrekken over mensen van de overheid, zoals de chef van de politie en de hoofdinspecteur van de belasting, met wie eiser in het kader van zijn werk als verkoper van auto-onderdelen contact had. Deze eerst in de zienswijze gegeven toelichting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter niet hoeven volgen. In de eerste plaats geldt hiertoe dat van eiser mocht worden verwacht dat hij deze toelichting, die zeer specifiek en gedetailleerd is, tijdens het nader gehoor zou geven en dat hij geen goede reden heeft gegeven waarom hij deze toelichting niet tijdens het nader gehoor heeft gegeven. De eerst ter zitting aangevoerde stelling dat de tolk hem tijdens het nader gehoor onvoldoende ruimte heeft gegeven om uitgebreid te verklaren, wordt niet gevolgd, nu deze stelling geen steun vindt in het ‘rapport nader gehoor’ en eiser bovendien aan het einde van het gehoor heeft verklaard dat hij vindt dat het heel erg goed is gegaan en dat hij alles heeft kunnen vertellen (pagina 28 NG). In de tweede plaats geldt hiertoe, zoals verweerder niet ten onrechte heeft gesteld, dat de eerst in de zienswijze gegeven toelichting over de reden voor rekrutering niet goed te rijmen is met wat eiser tijdens het nader gehoor daarover heeft verklaard. Tijdens het nader gehoor heeft eiser immers verklaard dat Al-Shabaab tegen hem heeft gezegd dat zij hem wilde rekruteren omdat hij jong en fysiek sterk is, hetgeen duidt op een rekrutering als strijder, terwijl eisers toelichting in de zienswijze neerkomt op een rekrutering als informant/spion.
4.5.
Nu eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er een bijzondere reden voor Al-Shabaab bestond om specifiek voor hem af te wijken van haar meer gebruikelijke rekruteringswijze, stelt verweerder niet ten onrechte dat niet valt in te zien dat Al-Shabaab zoveel moeite steekt in het rekruteren van eiser, door eerst allerlei persoonlijke informatie over eiser te verzamelen en daarna eiser op te zoeken in zijn woning in Mogadishu. Daarbij speelt mee dat Mogadishu onder controle van de federale overheid staat, wat bijdraagt aan de aanwezigheid van een veiligheidsstructuur in de stad, zodat de mogelijkheden voor Al-Shabaab in Mogadishu beperkt zijn en er zelfs risico’s voor haar kleven aan het rekruteren in Mogadishu. Voor zover eiser onder verwijzing naar het EUAA-rapport stelt dat Al-Shabaab in Mogadishu vrij spel heeft en dus geen risico’s loopt, wordt dit niet gevolgd. Weliswaar blijkt daaruit dat Al-Shabaab in Mogadishu een informantennetwerk heeft en aanslagen pleegt, maar daaruit blijkt niet dat Al-Shabaab in Mogadishu ongebreideld haar gang kan gaan. Sterker nog, uit het ambtsbericht, pagina’s 9 en 18, volgt dat de federale regering optreedt en strijdt tegen Al-Shabaab en haar aanwezigheid in Mogadishu en dat Al-Shabaab haar netwerk in Mogadishu voornamelijk inzet voor het voorbereiden/plegen van gerichte aanvallen op overheidsfunctionarissen en andere belangrijke personen. Dit duidt allerminst op een ongebreidelde aanwezigheid van Al-Shabaab in Mogadishu.
4.6.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van het Vw en, in het verlengde daarvan, dat de gestelde problemen van eiser met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Discriminatie wegens behoren tot minderheidsstam
5. Eiser voert aan dat mensen van zijn stam, en hij dus zelf ook, zich in Somalië in een zwakke positie bevinden en vaak worden geconfronteerd met discriminatie en racisme. Onder verwijzing naar het rapport ‘Somalia: Fact-finding mission to Mogadishu in March 2020’ van de Finse immigratiedienst stelt eiser dat mensen die behoren tot minderheidsstammen te maken hebben met ernstige repressie en beperkingen van bestaansmogelijkheden waardoor zij niet vrijelijk kunnen functioneren op maatschappelijk en sociaal gebied.
5.1.
Verweerder merkt volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de discriminatie die eiser in Somalië heeft ervaren, hoe naar ook, niet voormelde ‘drempel van vervolging’ haalt. Verweerder heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij, vanwege het feit dat hij tot een minderheidsstam behoort, in Somalië zodanig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt dat hij daar onmogelijk op maatschappelijk en sociaal niveau kon functioneren. Verweerder heeft er hierbij terecht op gewezen dat eiser in Somalië een beurs heeft gekregen waarmee hij aan de universiteit kon studeren (wat hij van 2016 tot 2020 ook heeft gedaan) en een betaalde baan had, met de opbrengsten waarvan hij zichzelf en zijn familie kon onderhouden. Daarnaast had eiser in Mogadishu samen met zijn vrouw een eigen woning en is niet gebleken dat eiser was uitgesloten van medische zorg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië niet op eenzelfde manier kan functioneren als voor zijn vertrek uit Somalië. Eisers verwijzing naar het rapport van de Finse immigratiedienst kan hem niet baten, reeds nu daarin slechts algemene informatie over de situatie van minderheidsstammen is opgenomen en geen specifieke informatie over eiser.
5.3.
Gelet op het voorgaande slaagt de onder 5. weergegeven beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

6. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.
7. Het beroep is daarom ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.