ECLI:NL:RBDHA:2025:3630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 17 februari 2025 beroep ingesteld, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 24 februari 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zonder geldig reisdocument Nederland is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn psychische klachten en de mogelijkheid van een lichter middel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is voor de eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7504
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland ingereisd zonder een geldig reisdocument. Eiser stelt ter zitting dat hem dit langer kan worden tegengeworpen vanwege het tijdsverloop.. De rechtbank volgt eiser hierin niet, omdat het tijdsverloop niet afdoet aan de feitelijke juistheid van de grond. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken omdat de minister nooit een meldplicht aan hem kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank volgt eiser hierin niet, omdat uit het dossier voldoende blijkt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en zich aan het toezicht heeft onttrokken.
4. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Detentiegeschiktheid
5. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt is, omdat hij psychische klachten heeft en in detentie daarvoor niet de benodigde zorg kan krijgen. Gezien de complexe psychiatrische situatie van eiser, had de minister in de maatregel niet kunnen volstaan met een standaard tekstblok over de medische situatie.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opleggen van de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is voor eiser. De minister heeft in de maatregel de relevante feiten en omstandigheden van eiser meegewogen. De rechtbank verwijst naar blz. 6 van de maatregel. Verweerder wijst onder meer op de medicatie die eiser is meegegeven door CTP Veldzicht en dat eiser onder permanente cameraobservatie is geplaatst zodat tijdig hulp kan worden ingeroepen als het niet goed met hem gaat. t. De minister weegt terecht mee dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar worden verondersteld te zijn met de zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om de benodigde zorg of medicatie te krijgen. Er blijkt dan ook niet van een standaardtekstblok. De beroepsgrond slaagt niet.

Lichter middel

7. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gebruik is gemaakt van een lichter middel. Hij voert daartoe aan dat eiser bij zijn vriendin en zoon in [plaats] zou kunnen verblijven, of bij de opvanglocatie om zijn artikel 64 Vw-procedure af te wachten. Daarnaast voert eiser aan dat, gezien eiser zijn psychische problemen, de minister had kunnen volstaan met een meldplicht.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere, minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Uit de gronden van bewaring volgt dat sprake is van een significant risico op onttrekking. De minister heeft terecht overwogen dat eiser een terugkeerbesluit heeft gekregen en dat eiser hier geen gevolg aan heeft gegeven. De minister heeft de lopende procedure in het kader van artikel 64 Vw meegewogen. De rechtbank overweegt dat de minister ambtshalve de aanvraag voor de artikel 64 Vw procedure heeft gedaan. Dit betekent niet dat er geen zicht op uitzetting is, maar dat de minister totdat op aanvraag is beslist geen uitzettingshandelingen zal verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toets

9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.