ECLI:NL:RBDHA:2025:3633

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser, geboren in 1999, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had de maatregel van bewaring opgelegd, maar deze werd op 23 januari 2025 opgeheven. De rechtbank beperkte zich tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van onrechtmatige bewaring. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was geweest, omdat de gronden voor de ophouding voldoende waren onderbouwd en de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.814,00, vanwege een gebrek in het voortraject van de procedure.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 23 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep, tegelijk met het beroep tegen een aan eiser opgelegde opvolgende maatregel van bewaring1, op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Tihouna. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

1.NL25.4434.

Grondslag van de ophouding
3. Eiser stelt dat er zich in het dossier meerdere processen-verbaal bevinden die verschillende grondslagen voor de ophouding vermelden, zodat de grondslag onvoldoende duidelijk blijkt. Dit is volgens eiser in strijd met vaste rechtspraak van de Afdeling, waarbij hij verwijst naar een uitspraak van 25 januari 20212.
3.1
De minister heeft ter zitting toegelicht dat de reden dat er meerdere processen- verbaal in het dossier zijn opgenomen erin is gelegen dat, nadat eiser op 17 januari 2025 was overgenomen van de Duitse autoriteiten, tijdens de eerste ophouding bleek dat hij gesignaleerd was voor strafrechtelijke dna-afname. Hierdoor is de ophouding beëindigd en is eiser na de dna-afname opnieuw vreemdelingrechtelijk opgehouden. Deze laatste ophouding is gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw, aldus de minister.
3.2
In de processen-verbaal ten aanzien van de ophouding van eiser is – voor zover relevant – het volgende vermeld. In het proces-verbaal M105-A Ophouding en Onderzoek, ondertekend om 14:11 uur op 17 januari 2025, is vermeld dat eiser op 17 januari 2025 om 11:55 is overgenomen van de Duitse autoriteiten. Niet is aangekruist wat de grondslag is van deze ophouding. In dit proces-verbaal is vermeld dat de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50 dan wel artikel 50a om 12:55 uur is beëindigd omdat eiser staat gesignaleerd voor DNA-afname. In het proces-verbaal M105 Staandehouding, overbrenging, overdracht is vermeld dat nadat op 17 januari 2025 om 13.15 uur is gebleken dat eiser geen geldig identiteitsdocument kon overleggen, eiser op grond van artikel 50a van de Vw lokaal is ingesloten waar de staandehouding heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal M105-A Ophouding en Onderzoek, ondertekend om 13:31 uur op 25 januari 2025, is vermeld dat eiser op 17 januari 2025 om 13:15 uur na strafrechtelijke heenzending op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw is opgehouden.
3.3
De rechtbank overweegt allereerst dat uit deze processen-verbaal voldoende blijkt dat, zoals de minister heeft toegelicht, de vreemdelingrechtelijke ophouding op 17 januari 2025 is onderbroken voor een strafrechtelijke dna-afname. Dit betekent dat deze eerste ophouding, waaronder begrepen de grondslag daarvan, voor de beoordeling van het voortraject van de onderhavige maatregel niet van belang is. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de processen-verbaal M105 en in die van M105-A, ondertekend op 13.31 uur op 25 januari 2025, verschillende grondslagen zijn genoemd voor de hernieuwde ophouding. Dit merkt de rechtbank aan als een gebrek. Een gebrek in het voortraject maakt de daaropvolgende inbewaringstelling echter alleen onrechtmatig als de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval valt de belangenafweging in het voordeel van de minister uit. Hiervoor is belangrijk dat eiser op artikel 50, derde lid, van de Vw, mocht worden opgehouden en deze grondslag ook is genoemd in het meest recente M105-a formulier van 25 januari 2025. De ernst van het gebrek is daarmee beperkt.
Daarnaast heeft eiser geen specifieke belangen naar voren gebracht en weegt het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden zwaar, nu, gelet op het navolgende, sprake is van een risico op onttrekking. De beroepsgrond slaagt niet.

2.ECLI:NL:RVS:2021:134.

Duur van de ophouding
4. Eiser stelt dat de ophouding te lang heeft geduurd. Eiser voert daartoe aan dat hij op 17 januari 2025 om 11:55 uur is opgehouden en dat hij op 17 januari 2025 om 18:42 uur in bewaring is gesteld. De ophouding duurde hierdoor langer dan zes uur en is daarom onrechtmatig, aldus eiser.
4.1
Zoals hiervoor overwogen is de ophouding vóór het strafrechtelijk traject betreffende de dna-afname niet relevant voor de onderhavige maatregel. Na dit traject is eiser op 17 januari 2025 om 13:15 uur wederom opgehouden, op welk moment de termijn van zes uur begon te lopen. De bewaringsmaatregel is om 18:42 uur opgelegd, zodat die termijn niet is overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Asielwens
5. Eiser stelt dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Hij voert daartoe aan dat hij op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw is bewaring is gesteld, terwijl hij geen asiel heeft aangevraagd of een asielwens heeft geuit. In dit kader wijst eiser erop dat het aanvraagformulier (M35-H) in het dossier niet is ondertekend.
5.1
De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat eiser een asielwens had ten tijde van het opleggen van de onderhavige maatregel. Eiser heeft op 17 januari 2025 tijdens zijn bewaringsgehoor verklaard dat hij niet terug naar Algerije kan keren, omdat hij daar is mishandeld en vernederd. Het aanvraagformulier M35- H in het dossier is weliswaar niet ondertekend, maar dit geldt wel voor de verklaring tot intrekking van de asielaanvraag van 22 januari 2025. Verder is eiser in het bewaringsgehoor voorafgaand aan de opvolgende maatregel gevraagd waarom hij zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Hierop ontkent hij niet dat hij een dergelijke aanvraag heeft gedaan, maar verklaart hij dat hij er goed over heeft nagedacht en dat hij geen asiel wil aanvragen tijdens detentie. Uit de voorgaande omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat op 17 januari 2025 sprake was van een asielwens. De minister heeft eiser daarom terecht op grond van artikel 59b in bewaring heeft gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
7. De minister heeft de lichte gronden 4b en 4f op zitting laten vallen. Deze liggen dus niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
8. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden evenals de lichte gronden 4a en 4c onbetwist zijn gebleven. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig ook voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen, zodat het risico op onttrekking is gegeven.
Ambtshalve toets
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 februari 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.