ECLI:NL:RBDHA:2025:3658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
25/457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht, op 9 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn verzoek van 23 januari 2023 om de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-) werknemer te herbeoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn om te beslissen op het verzoek is overschreden en dat verweerder in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten plaatsvinden en dat hij binnen zes weken na die beoordeling een besluit moet nemen, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer op 7 maart 2025, en de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om alsnog binnen de gestelde termijnen een besluit bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

de staatssecretaris van Defensie,

voor deze het Defensie Ondersteuningscommando te Utrecht, eiser
(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser heeft op 9 januari 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn verzoek van 23 januari 2023 om de mate van arbeidsongeschiktheid van (ex-) werknemer [naam] te herbeoordelen, nu inmiddels sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Verweerder heeft op 30 januari 2025 een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het verzoek is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
3. Op 23 januari 2025 heeft verweerder de volledige bestuurlijke dwangsom toegekend. Gelet hierop zal de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vaststellen.
4. Omdat verweerder nog geen besluit op het verzoek heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 maart 2025 (zaaknummer SGR 24/8556) in een vergelijkbaar beroep van eiser tegen niet tijdig beslissen van het Uwv gemotiveerd besloten dat het Uwv in beginsel binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien het Uwv ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Die kunnen onder meer bestaan uit te lang stilzitten van het Uwv, maar kunnen evenzeer aan de kant van de eisende partij zijn gelegen. Het is aan partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
6.1
Het beroep is van 9 januari 2025. Uit het verweerschrift blijkt dat nog geen medische beoordeling heeft plaatsgevonden en dat ook nog geen datum daarvoor is gepland.
6.2
De rechtbank is in deze zaak van oordeel dat verweerder binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten plaatsvinden en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak.
7. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken over de vaststelling van een gerechtelijke dwangsom [1] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Voor een verdere proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.