In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, op 17 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op een verzoek van 18 augustus 2023. Dit verzoek betrof de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-) werknemer. De ontvangst van dit verzoek werd door het Uwv op 5 oktober 2023 bevestigd. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 31 januari 2025, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat het Uwv niet tijdig had beslist op het verzoek, wat leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv in gebreke was gebleven en dat de termijnen zoals vastgesteld in een eerdere uitspraak van 6 maart 2025 niet van toepassing waren. De rechtbank bepaalde dat het Uwv binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moest nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank besloot ook dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 371,- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.