ECLI:NL:RBDHA:2025:3682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23/1607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

Op 5 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het verzoek is ingediend door V, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in twee bestuursrechtelijke beroepen is overschreden. Het eerste beroep, geregistreerd onder nummer SGR 21/3848, is op 2 juni 2021 ingesteld. De rechtbank had uiterlijk op 2 december 2022 uitspraak moeten doen, maar deed dit pas op 7 februari 2023, waardoor de termijn met drie maanden is overschreden. Het tweede beroep, geregistreerd onder nummer SGR 21/5097, is op 28 juli 2021 ingesteld. De uitspraak had uiterlijk op 28 januari 2023 moeten plaatsvinden, maar ook hier is de uitspraak pas op 7 februari 2023 gedaan, wat resulteert in een overschrijding van één maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,-, te betalen door de Staat, en heeft de Staat tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 226,50. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond is, en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1607
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2025 op het verzoek om schadevergoeding in de zaken (SGR 21/ en SGR 21/5097) tussen
V [verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: drs. F. Elidrissi),
en

De Minister van Veiligheid en Justitie, de minister.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk gegrond is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding

1. Het verzoek om schadevergoeding heeft betrekking op de beroepen met reg. nr. SGR 21/3848 en SGR 21/5097. Volgens verzoeker is op die beroepen pas beslist nadat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was verstreken.
2. De redelijke termijn is in een geval als dit in beginsel niet overschreden als de procedure vanaf het indienen van het beroepschrift niet langer dan anderhalf jaar heeft geduurd. Uitgangspunt daarbij is een schadebedrag van € 500,- per half jaar of deel daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
3. Het beroep met reg. nr. SGR 21/3848 is op 2 juni 2021 ingesteld. Dat is de datum waarop de redelijke termijn in die zaak is aangevangen. De rechtbank had daarom uiterlijk op 2 december 2022 uitspraak moeten doen. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
4. Op het beroep met reg. nr. SGR 21/3848 is op 7 februari 2023 uitspraak gedaan. [1] Dat betekent dat de redelijke termijn in dit beroep is overschreden met (afgerond naar boven) drie maanden.
5. Het beroep met reg. nr. SGR 21/5097 is op 28 juli 2021 ingesteld. Dat is de datum waarop de redelijke termijn in die zaak is aangevangen. De rechtbank had daarom uiterlijk op 28 januari 2023 uitspraak moeten doen. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
6. Op het beroep met reg. nr. SGR 21/5097 is op 7 februari 2023 uitspraak gedaan. [2] Dat betekent dat de redelijke termijn in dit beroep is overschreden met (afgerond naar boven) één maand.
7. Verzoeker heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. Omdat deze overschrijdingen van de redelijke termijn geheel aan de rechtbank zijn toe te rekenen, moet de schadevergoeding door de Staat worden betaald.
|
8. Er is aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 226,50 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,25) voor verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat tot een schadevergoeding van € 1.000,-, te betalen aan verzoeker;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de proceskosten van € 226,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.