In deze zaak heeft de staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door het Defensie Ondersteuningscommando, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op een verzoek tot herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een (ex-) werknemer. Het verzoek om herbeoordeling werd op 7 maart 2024 ingediend en door het Uwv ontvangen op 14 maart 2024. Ondanks een ingebrekestelling op 15 mei 2024, heeft het Uwv geen beslissing genomen, wat heeft geleid tot het beroep van eiser.
De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een beslissing is overschreden en dat er geen besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en draagt het Uwv op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 371,-.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 6 maart 2025, waarin vergelijkbare termijnen zijn vastgesteld voor het Uwv om een medische beoordeling te laten verrichten. De rechtbank benadrukt dat bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding kunnen geven om van deze termijnen af te wijken. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. I. Ince, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.