ECLI:NL:RBDHA:2025:3687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/09/680208 / KG ZA 25-132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van gijzeling in het kader van ontnemingsmaatregel met medische bezwaren

In deze zaak vordert eiser, die in gijzeling is genomen vanwege een ontnemingsmaatregel, schorsing van de gijzeling. Eiser stelt dat hij detentieongeschikt is vanwege medische redenen, waaronder hypertensie en een verwijde aorta. De medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft echter aangegeven onvoldoende informatie te hebben om te concluderen dat eiser detentieongeschikt is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er meer informatie nodig is en legt de Staat op om binnen een week een aanvullend medisch advies uit te brengen. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 22 maart 2025. Eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf en heeft een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen, maar heeft niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat eiser betalingsonwillig is, wat de gijzeling rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat als eiser daadwerkelijk detentieongeschikt blijkt te zijn, de gijzeling niet kan voortduren.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/680208 / KG ZA 25-132
Vonnis in kort geding van 12 maart 2025
in de zaak van
[eiser]verblijvende in de PI [plaats 1] ( [zorgafdeling] ),
eiser,
advocaat mr. J. de Koning te Amsterdam,
tegen:
De Staat der Nederlanden(Ministerie van Justitie en Veiligheid) zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 februari 2025 met producties;
- de op 25 februari 2025 van de zijde van [eiser] overgelegde aanvullende producties 38 tot en met 45 en daarna nog productie 46;
- de op 25 februari 2025 van de zijde van de Staat ingediende conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de op 26 februari 2025 van de zijde van de Staat overgelegde productie 6;
- de op 26 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 16 mei 2012 is [eiser] door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, valsheid in geschrifte en oplichting. Het cassatieberoep van [eiser] tegen de beslissing is op 18 februari 2014 verworpen. De detentie van [eiser] is op 27 augustus 2014 aangevangen.
2.2.
[eiser] lijdt al geruime tijd aan onder meer hypertensie (hoge bloeddruk) en hij heeft al geruime tijd een verwijde aorta. Nadat [eiser] vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling werd gedetineerd, heeft hij meerdere keren, onder meer in verschillende procedures, zijn detentiegeschiktheid ter discussie gesteld. De discussie over de detentie(on)geschiktheid van [eiser] heeft onder meer geleid tot een beslissing tot strafonderbreking (18 december 2015), de beslissing van de Staat tot tijdelijke detentieongeschiktheid van [eiser] (beslissing van 12 februari 2016), hervatting van de tenuitvoerlegging van de straf in het [zorgafdeling] ( [zorgafdeling] ) (beslissing van 24 oktober 2016), afspraken over detentiefasering (gemaakt op 9 maart 2017) en de beslissing om [eiser] per direct in een penitentiair programma te plaatsen waarbij geen sprake is van insluiting, maar verblijf op zijn huisadres (beslissing van 8 juni 2017).
2.3.
Bij arrest van 13 februari 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam [eiser] een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 24.492.121,78. Deze ontnemingsmaatregel is na verwerping van het cassatieberoep op 12 februari 2019 onherroepelijk geworden. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is vervolgens aangevangen met de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel. Dit heeft onvoldoende opgeleverd. [eiser] is de Staat nog vele miljoenen verschuldigd.
2.4.
Het Openbaar Ministerie heeft op 13 juli 2022 een vordering tot machtiging gijzeling als bedoeld in artikel 6:6:25 lid 1 onder b Sv ingediend. De rechtbank [plaats 3] heeft de vordering behandeld op de zittingen van 29 november 2022, 22 augustus 2023 en 29 augustus 2024. Bij beschikking van 12 september 2024 heeft de rechtbank Amsterdam de door de officier van justitie gevorderde machtiging tot de toepassing van gijzeling van [eiser] voor de duur van 365 dagen toegewezen. De rechtbank heeft aan dit oordeel in de kern ten grondslag gelegd dat het
niet aannemelijkis dat [eiser] niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, zodat er dus geen sprake is van betalingsonmacht aan zijn kant. Geoordeeld is dat [eiser] onwillig is om de ontnemingsmaatregel binnen afzienbare tijd te betalen en dat hij eveneens onwillig is om rechterlijke oordelen als werkelijkheid te aanvaarden.
2.5.
[eiser] is op 8 januari 2025 in gijzeling genomen. Aanvankelijk heeft [eiser] in de PI [plaats 2] verbleven. Bij binnenkomst heeft [eiser] een medische intake gehad en is hij door een huisarts gezien. In de nacht is hij ieder uur gecontroleerd. Er is medische informatie ingewonnen en er is overleg over de behandeling geweest met zijn behandelend specialist. Op 12 februari 2025 is [eiser] naar het [plaats 3] UMC gebracht en ’s avonds is hij weer vervoerd naar de PI [plaats 2] . Half februari 2025 is [eiser] met het oog op strikte monitoring van de behandeling (in het bijzonder het innemen van de voorgeschreven medicatie) overgebracht naar het JCvSZ in de PI [plaats 1] .
2.6.
Op 13 januari 2025 heeft [eiser] bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend om hem in vrijheid te stellen en de gijzeling te beëindigen in verband met gestelde nieuwe omstandigheden.
2.7.
Op 15 januari 2025 heeft [eiser] het CJIB het verzoek gedaan de gijzeling te beëindigen. Dit verzoek heeft hij op 23 januari 2025 ook aan de Minister van Justitie en Veiligheid gezonden. Het CJIB heeft dit verzoek (namens de minister) op 24 januari 2025 afgewezen.
2.8.
[eiser] heeft ook verzocht om strafonderbreking. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het verzoek van [eiser] afgewezen. Daartegen heeft [eiser] beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing & Jeugdbescherming (RSJ). Die procedure loopt nog. De Staat stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid van strafonderbreking in het geval van gijzeling niet openstaat.
2.9.
Het hoofd Zorg van de PI [plaats 2] heeft op 3 februari 2025 aan het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) het verzoek had gedaan om advies uit te brengen over de detentie(on)geschiktheid van [eiser] . Op 24 februari 2025 heeft mevrouw [naam 1] , medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een voorlopig advies uitgebracht. Hierin staat onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Bij de beoordeling van detentie(on)geschiktheid wordt de vraag beantwoord of de benodigde zorg in of vanuit detentie geleverd kan worden en of er onevenredige schade door detentie opgetreden is of te verwachten valt. Deze beoordeling vindt plaats o.b.v. schriftelijke informatie van behandela(a)r(en).
Het onderstaande advies is gebaseerd op de volgende informatiebronnen:
1.
Inzage Microhis dossier PI [plaats 2] en medisch (arts)dossier [zorgafdeling] d.d. 24-2-2025
(Tijdelijk) Advies
Ik acht betrokkene op medische gronden detentiegeschikt totdat ik over meer informatie beschik.
Ik heb onvoldoende informatie over de bijdrage van de afzonderlijke oorzakelijke factoren aan de verhoogde bloeddruk. Tevens lijken er nog onbenutte opties te bestaan om de bloeddruk te verlagen.
Ik verwacht over enkele weken meer informatie te hebben en opnieuw een advies te kunnen uitbrengen.
Conclusie
De benodigde zorg en behandelingen kunnen in en/of vanuit detentie geleverd worden. Bezoeken aan specialisten kunnen vanuit detentie plaatsvinden.
Voor de beoordeling of er onevenredige gezondheidsschade door detentie te verwachten valt, beschik ik nog over onvoldoende informatie.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
A. de Staat te bevelen een dusdanige tijdelijke voorziening te treffen die maakt dat de tenuitvoerlegging van de gijzeling van [eiser] wordt geschorst, totdat op de bodemprocedure (ter verkrijging van een verklaring voor recht dat [eiser] detentieongeschikt is) onherroepelijk zal zijn beslist;
Subsidiair
de Staat te bevelen een dusdanige tijdelijke voorziening te treffen die maakt dat de ten uitvoerlegging van de gijzeling van [eiser] wordt geschorst, totdat op het beroep bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming is beslist;
met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
De medische situatie van [eiser] laat gijzeling niet toe. [eiser] kampt onder meer met een aneurysma van de aorta. Insluiting veroorzaakt bij [eiser] een verhoging van zijn bloeddruk en dat leidt tot een verdere groei van het aneurysma. Het uiteindelijke, levensgevaarlijke gevolg daarvan is een (fatale) bloeding. Het is dan ook volstrekt onverantwoord om de gijzeling te laten voortduren. De voor vrijheidsbeneming vereiste belangenafweging kan slechts leiden tot de conclusie dat gijzeling in het geval van [eiser] niet verantwoord is en dus niet is toegestaan.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van de gijzeling stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Indien een veroordeelde niet aan de hem opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en (volledig) verhaal op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de strafrechter op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling. Doel van gijzeling is betaling af te dwingen, waarbij geldt dat de betalingsverplichting door gijzeling niet komt te vervallen. Tegen de beslissing van de strafrechter waarbij het Openbaar Ministerie is gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen, staat geen hogere voorziening open. In dit kort geding moet in beginsel van de rechtmatigheid van de machtiging en van de gijzeling die nu als gevolg daarvan plaatsvindt, worden uitgegaan. Verder moet de voorzieningenrechter uitgaan van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals dit onherroepelijk is vastgesteld.
4.2.
De rechtbank Amsterdam heeft betrekkelijk recent geoordeeld dat [eiser] betalingsonwillig is, en niet zozeer betalingsonmachtig. Daarmee heeft [eiser] het eerst en vooral zelf in de hand om een einde aan zijn gijzeling te maken. Dat kan of door betaling van de nog openstaande hoofdsom, of door het treffen van een betalingsregeling. Dat het CJIB daartoe ook nog handreikingen heeft gedaan, volgt uit de recent tussen het CJIB en [eiser] gewisselde correspondentie.
4.3.
Voorgaand uitgangspunt neemt niet weg dat als [eiser] detentieongeschikt zou zijn, omdat de voor hem benodigde zorg niet in of vanuit detentie kan worden geleverd en of detentie naar verwachting zal resulteren in onevenredige gezondheidsschade, de gijzeling niet voortgezet mag worden. De vraag of een gedetineerde detentieongeschikt is, moet worden beantwoord op medisch-inhoudelijke gronden. Voor dat oordeel is de – onafhankelijke – medisch adviseur van DJI de aangewezen instantie.
4.4.
De medisch adviseur van DJI heeft op 24 februari 2025 in haar (tijdelijk) advies over de detentiegeschiktheid van [eiser] geoordeeld dat [eiser] op medische gronden detentiegeschikt is
“totdat ik over meer informatie beschik”. Zij heeft ter zitting toegelicht dat zij daarmee bedoelt dat ze thans over onvoldoende informatie beschikt om te concluderen dat [eiser] detentieongeschikt is. De medisch adviseur heeft in dit verband opgemerkt dat zij over onvoldoende informatie beschikt om een oordeel te kunnen geven over i) de bijdrage van de afzonderlijke oorzakelijke gevolgen aan de verhoogde bloeddruk en ii) de vraag of er
onevenredigegezondheidsschade
doordetentie te verwachten valt. Ook heeft de medisch adviseur genoteerd dat er nog onbenutte opties lijken te bestaan om de bloeddruk van [eiser] te verlagen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag naar de detentie(on)geschiktheid van [eiser] daarmee op dit moment nog onvoldoende is beantwoord. [eiser] legt aan zijn vordering tot schorsing van de gijzeling immers ten grondslag dat hij
vanwegezijn detentie kampt met een hoge bloeddruk, die hem gelet op zijn verwijde aorta fataal zou kunnen zijn, zodat hij om die reden detentieongeschikt is. Die stelling neemt [eiser] niet voor het eerst in, en in het verleden is een geconstateerde verwijding van de aorta van [eiser] ook aanleiding geweest om te oordelen dat voortzetting van de tenuitvoerlegging niet verstandig was, waardoor hij tijdelijk detentieongeschikt is geoordeeld. Juist als het gaat om de oorzakelijke gevolgen van de verhoogde bloeddruk blijkt dat de medisch adviseur naar eigen zeggen nog onvoldoende is voorgelicht.
4.5.
Ter zitting is daarbij ook aan de orde gekomen of aanvullende medicatie bij [eiser] een verlaging van de bloeddruk kan bevorderen. Ook op dat punt is de medische situatie van [eiser] nog onvoldoende scherp in beeld. Op 29 januari 2025 heeft de medisch specialist, mevrouw dr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), bij wie [eiser] onder behandeling is, in een bericht aan de advocaat van [eiser] onder meer de hoop uitgesproken dat met extra medicatie de bloeddruk van [eiser] onder controle wordt gekregen. Daar heeft zij bij opgemerkt dat de stress die de gijzelneming met zich brengt het wel lastig maken de bloeddruk te controleren. Dat dit (toen) evenwel onmogelijk zou zijn, volgt in ieder geval niet uit het bericht. Ter zitting heeft [naam 2] naar voren gebracht dat de aanvullende medicatie die zeer recent is toegevoegd, niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Zij meent dat het voor de bloeddruk van [eiser] wenselijke niveau in detentie niet haalbaar is. Die conclusie wordt echter door de medisch adviseur van DJI, in ieder geval vooralsnog, niet onderschreven. Zij meent dat het volledige medische advies om het stressniveau van [eiser] naar beneden te brengen nog niet is geïmplementeerd. Zij heeft in het bericht van 24 februari 2025 de verwachting uitgesproken over enkele weken meer informatie te hebben en opnieuw een advies te kunnen uitbrengen.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij huidige stand van zaken nog niet te zeggen is of [eiser] detentieongeschikt is. Daarvoor is aanvullende informatie noodzakelijk en het ligt op de weg van de Staat (lees: de medisch adviseur) om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen één week na heden (19 maart 2025) een aanvullend advies uit te brengen waarin onder meer nader wordt ingegaan op i) de bijdrage van de afzonderlijke oorzakelijke factoren aan de verhoogde bloeddruk van [eiser] , ii) de effecten van de (on)benutte opties om de bloeddruk te verlagen en iii) de vraag of er onevenredige gezondheidsschade door detentie te verwachten valt. Deze termijn van één week moet haalbaar zijn gelet op het eerdere bericht van de medisch adviseur van 24 februari 2025 waarin zij haar verwachting uitspreekt dat zij over enkele weken meer informatie heeft en opnieuw een advies kan uitbrengen. Verder ligt het voor de hand dat de medisch adviseur hierbij de laatste bevindingen van [naam 2] en van dr. [naam 3] (overgelegd als productie 42 en 43) betrekt. Het is overigens aan [eiser] om de noodzakelijke medewerking te verlenen die maakt dat de medisch adviseur haar werk optimaal kan doen.
4.7.
De (tussen)conclusie luidt dat de Staat zal worden veroordeeld om uiterlijk op 19 maart 2025 een aanvullend medisch advies uit te brengen over de detentie(on)geschiktheid van [eiser] . Tot die tijd dient [eiser] opgenomen te blijven in het [zorgafdeling] , en de Staat zal ook worden veroordeeld om dat mogelijk te maken. Als de inhoud van het (vervolg)advies van de medisch adviseur zal luiden dat [eiser] detentieongeschikt is, dan ligt het vanzelfsprekend voor de hand – in lijn ook met het standpunt dat de Staat zelf heeft ingenomen – dat de gijzeling in ieder geval tijdelijk wordt beëindigd. Mocht de medisch adviseur, om welke reden dan ook, daartoe (nog) niet concluderen, dan is het aan partijen om of voortzetting of doorhaling van de procedure te vragen. De procedure zal pro forma worden aangehouden tot 22 maart 2025.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gelast de Staat (de medisch adviseur van DJI) om uiterlijk binnen één week na heden een aanvullend advies uit te brengen met betrekking tot de detentie(on)geschiktheid van [eiser] ;
5.2.
gelast de Staat [eiser] gedetineerd te houden in de PI [plaats 1] ( [zorgafdeling] ) tot in ieder geval het moment dat het nadere advies van de medisch adviseur beschikbaar is;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan, en houdt de zaak pro forma aan tot 22 maart 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
ddg