ECLI:NL:RBDHA:2025:3688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL24.48646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Ierse onderdaan en de toepassing van het Protocol nr. 24 VWEU

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Ierse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 9 oktober 2024 een aanvraag ingediend, die door de minister op 29 november 2024 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de overgelegde stukken niet bij de besluitvorming heeft betrokken, wat leidt tot een zorgvuldigheidsgebrek. Hoewel het beroep gegrond wordt verklaard, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de minister op zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet onder de d-grond van het Protocol valt. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser te vrezen heeft voor zijn leven in Ierland en dat de Ierse autoriteiten in staat zijn om hem te beschermen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48646
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. R.V. Bekker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Ierse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Hij heeft op 9 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 29 november 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL24.48647), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Y. Igielski als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet terug kan naar Ierland, omdat de persoon die betrokken is bij de strafzaak waarvoor eiser in Nederland is
veroordeeld, erg invloedrijk is. Die persoon is in Ierland een grote misdadiger en de familieleden van het slachtoffer willen eiser doden. Eiser legt ook aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat de autoriteiten in Ierland corrupt zijn.
Het bestreden besluit
6. De minister verklaart de asielaanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser een onderaan is van een lidstaat van de Europese Unie en de situaties genoemd in het Protocol nr. 24 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (het Protocol) niet op eiser van toepassing zijn.
De standpunten van eiser
7. Eiser stelt dat hij voldoende heeft verklaard waarom het voor hem in Ierland niet veilig is en hij daar in een situatie in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) terecht komt. Als hij wordt overgedragen aan Ierland om in Ierland een gevangenisstraf uit te zitten, loopt hij het risico in de gevangenis te worden vermoord. Eiser valt daarmee onder de uitzonderingscategorie d van het Protocol. Eiser wijst op de verklaring van de Irish Council for Prisoners Overseas, krantenartikelen waaruit blijkt dat zijn naam en foto bekend zijn gemaakt in de Ierse pers en krantenberichten waaruit volgens hem blijkt dat in Ierse gevangenissen criminele afrekeningen plaatsvinden. Eiser stelt dat de minister altijd inhoudelijk moet toetsen aan artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, ook wanneer het gaat om overdracht van een EU-onderdaan aan een Europees land. De minister moet aan de hand van hetgeen eiser heeft overgelegd beoordelen of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en dat heeft de minister niet gedaan. Eiser stelt dat de minister zelf een inhoudelijk oordeel dient te geven. De minister neemt echter het oordeel van de overleveringsrechter blind over en geeft geen invulling aan haar eigen verantwoordelijkheid. De minister hecht volgens eiser te weinig gewicht aan het oordeel van de overleveringsrechter dat eiser pas kan worden overgedragen aan de Ierse autoriteiten nadat zij concrete garanties hebben afgegeven waardoor een gevaar voor schending van artikel 3 van het EVRM afdoende is weggenomen. Tot op heden zijn er geen garanties gegeven door de Ierse autoriteiten, zodat eiser bij terugkeer een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.

Het oordeel van de rechtbank

8. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht dat hij in Ierland niet veilig is vanwege de familieleden van het slachtoffer die hem willen doden bij terugkeer naar Ierland. Ook vertrouwt eiser de Ierse autoriteiten niet, omdat er veel corruptie plaatsvindt en zij hem daarom niet zouden kunnen beschermen. Eiser heeft bij de correcties en aanvullingen op het gehoor verschillende documenten overgelegd: de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2024, de verklaring van de Irish Council for Prisoners Overseas, een bericht van de [krant] van [datum] 2024, een bericht van de [krant] van [datum] 2023, een bericht van [krant] van [datum] 2024 en een bericht van [krant] over zijn veroordeling. De minister heeft in het voornemen overwogen dat eisers asielaanvraag niet inhoudelijk wordt behandeld, omdat uit zijn verklaringen niet blijkt dat een van de situaties uit het Protocol op
hem van toepassing is en dat daarom geen aanleiding bestaat om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken.
8.1.
De rechtbank volgt eiser allereerst niet in zijn standpunt dat de minister de asielaanvraag van een EU-onderdaan die wordt overgedragen aan een Europees land altijd inhoudelijk moet toetsen aan artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank overweegt dat op grond van het Protocol de lidstaten elkaar beschouwen als veilige landen van oorsprong voor alle juridische en praktische doeleinden in verband met asielzaken. Daaraan ligt het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten grondslag. Uit het Protocol volgt verder dat de minister een asielaanvraag van een asielzoeker met een nationaliteit van een van de lidstaten slechts ontvankelijk kan verklaren, als sprake is van één van de in het Protocol bepaalde gevallen. Het betreft situaties waarin niet langer op voorhand wordt aangenomen dat die lidstaat kan worden beschouwd als veilig land.
8.2.
De rechtbank stelt daartoe vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de a-, b- en c-grond van het Protocol niet van toepassing zijn. In geschil is de vraag of de minister de d- grond had moeten toepassen. De rechtbank stelt voorop dat het voor het in behandeling nemen van een asielaanvraag van een EU-onderdaan op grond van sub d van het Protocol een hoge drempel geldt en dat het aan eiser is om door middel van bewijsmiddelen aannemelijk te maken dat Ierland voor hem niet als veilig land is aan te merken. De minister heeft in zijn besluitvorming geconcludeerd dat de d-grond niet op eiser van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat uit de besluitvorming echter niet volgt waarom de d-grond niet van eiser op toepassing is. Ook heeft de minister de door eiser overgelegde stukken (die eiser al bij de correcties en aanvullingen heeft overgelegd) niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken, terwijl de minister dit naar het oordeel van de rechtbank wel had moeten doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de minister op zitting heeft geconcretiseerd en voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waarom zij vindt dat eiser niet onder de d-grond valt.
8.3.
De minister heeft op zitting namelijk toegelicht dat niet is gebleken dat eiser wanneer hij bij overlevering aan Ierland in een Ierse gevangenis terecht komt heeft te vrezen voor een onmenselijke of vernederende behandeling. De minister licht verder toe dat uit de door eiser overgelegde stukken, waaronder de krantenartikelen, blijkt dat er meerdere aanvallen op gevangenissen hebben plaatsgevonden, maar dat hieruit niet volgt dat sprake is van een criminele afrekening dan wel dat die verband houdt met het criminele circuit waar eiser voor vreest. Niet is gebleken waarom eiser zelf heeft te vrezen voor zijn leven. Ook blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de Ierse autoriteiten niet in staat zijn om eiser te beschermen indien wel sprake is van dreiging. De enkele stelling van eiser dat er in Ierland sprake is van corruptie is daartoe onvoldoende. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet blijkt dat Ierland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, noch dat de Ierse autoriteiten aan eiser geen bescherming kunnen bieden.
8.4.
Ten aanzien van eisers stelling dat de minister gelet op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in eisers strafzaak en het stuk van de Irish Council for Prisoners Overseas garanties had moeten vragen aan de Ierse autoriteiten waardoor een eventueel gevaar voor een onmenselijke of vernederende bestraffing afdoende is
weggenomen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze conclusie van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden niet leidt tot een gegrond beroep. De minister heeft kunnen overwegen dat het feit dat het gerechtshof heeft gesteld erop te vertrouwen dat concrete garanties van de Ierse autoriteiten voor eisers veiligheid wordt gezocht, niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een situatie onder d van het Protocol. De minister heeft zich in redelijkheid op dat standpunt kunnen stellen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat, gelet op de toelichting in rechtsoverweging 8.3., de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat het beroep weliswaar gegrond is, maar de afwijzing van de asielaanvraag als niet-ontvankelijk in stand blijft.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.