In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.H. Werink, had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 29 november 2024 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 februari 2025 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.V. Bekker.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak, zaaknummer NL24.48646, het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de Minister in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 907,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.