ECLI:NL:RBDHA:2025:3697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Ghanese asielzoeker en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Ghanese asielzoeker, de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 3 maart 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische klachten heeft en dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de minister in de asielprocedure beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 maart 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8540
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw De Windt. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Ghanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
Art. 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
2. De rechtbank constateert naar aanleiding van het verzoek van eiser dat de minister heeft voldaan aan artikel 5.3 van het Vb.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat hij medische klachten heeft en onder medische behandeling staat. Dat eiser dergelijke medische klachten heeft zou voor de minister, volgens eiser, een reden moeten zijn om een lichter middel op te leggen. Het is voor de gezondheid van eiser beter als hij zijn asielprocedure in vrijheid kan doorlopen.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Verder is in de maatregel van bewaring overwogen dat de GGD-arts geen bezwaren heeft geuit tegen het in bewaring stellen van eiser. Daarnaast blijkt uit het uitgebreide medisch dossier van eiser dat de medische behandeling vanuit het DTC niet onderdoet voor de medische behandeling in een vrije maatschappij. Uit dat dossier komt naar voren dat eiser (bijna) elke dag op het spreekuur is van de medische dienst en dat die dienst hem behandelt en/of controleert en/of met hem in gesprek gaat. De minister heeft in de verklaringen van eiser over zijn medische situatie dan ook geen reden hoeven zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarendheid

7. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de asielprocedure van eiser. Op 31 januari 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag gedaan. Op 12 februari 2025 heeft het asielgehoor plaatsgevonden en op 14 februari 2025 heeft de minister het voornemen bekendgemaakt. Zo had het asielgehoor volgens eiser eerder kunnen plaatsvinden.
8. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Met het op 12 februari 2025 gehouden asielgehoor en het op 14 februari 2025 uitgebrachte voornemen heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister heeft te maken met het inplannen van de
gesprekken en de minister een aantal weken de tijd heeft om de asielprocedure te doorlopen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.