ECLI:NL:RBDHA:2025:3698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Loth, en een tolk, Z. Hamidi. De Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, S. Kowsari.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de nationaliteit van de eiser en zijn binnenkomst in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals vermeld door de Minister, feitelijk juist waren. De eiser had niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en had zich meerdere keren aan het toezicht onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en dat de Minister voldoende had gemotiveerd dat er niet kon worden volstaan met een lichter middel. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar oordeelde dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 maart 2025, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7916
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De minister heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld. De minister heeft de lichte grond 4e op zitting laten vallen.
3. Eiser heeft de zware gronden onder 3a en 3b betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Dat eiser later met een Dublinclaim Nederland is ingekomen, maakt de eerdere illegale binnenkomst van eiser niet anders. Daarnaast is een Dublinclaim ook niet de voorgeschreven wijze om Nederland binnen te komen. Eiser was bij binnenkomst niet in het bezit van de benodigde reisdocumenten. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser is meerdere keren met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich niet gehouden aan de meldplicht.
4. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat de minister in het kader van het lichter middel enkel heeft tegengeworpen dat eiser onvoldoende financiële middelen heeft om zelfstandig terug te keren. Eiser is van mening dat het enkel ontbreken van voldoende financiële middelen minder zwaar weegt dan het belang om in vrijheid te verblijven.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. De motivering in de maatregel van bewaring gaat niet alleen over het feit dat eiser onvoldoende financiële middelen heeft om zijn eigen terugkeer te bekostigen. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiser is meerdere keren met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich eerder niet gehouden aan de meldplicht. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.