In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 17 februari 2025 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 21 februari 2025 opgeheven, omdat er een nieuwe maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft op 3 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank beoordeelde of de bewaring rechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Eiser had geen verblijfsrecht in Spanje, waar hij naar toe wilde, en de rechtbank oordeelde dat de minister niet had hoeven volstaan met een lichter middel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 maart 2025.