ECLI:NL:RBDHA:2025:3716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
SGR 24/5023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en dwangsom wegens overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen in de gemeente Den Haag, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 1.140.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, die het niet eens was met deze waardebepaling, heeft bezwaar aangetekend en stelde dat de waarde te hoog was. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door twee advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde, door gebruik te maken van vergelijkingsobjecten die goed vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende.

Daarnaast was er een geschil over de hoogte van de dwangsom die de belanghebbende vorderde wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in gebreke was gebleven en dat de belanghebbende recht had op een dwangsom van € 1.442,-. Ondanks het zorgvuldigheidsgebrek in de procedure, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is verklaard, maar heeft de heffingsambtenaar wel opgedragen het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/5023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 25 april 2024 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen in de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2023 is vastgesteld op € 1.140.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025.
Belanghebbende is verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een lagere waarde. In geschil is tevens de hoogte van de aan belanghebbende toe te kennen dwangsom vanwege de overschrijding van de termijn om te beslissen op zijn bezwaarschrift.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat hij overigens heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De objecten zijn allen tussen-herenhuizen gelegen in de wijk Statenkwartier, gebouwd in een vergelijkbare bouwperiode en zij beschikken over een vergelijkbare gebruiksoppervlakte. De heffingsambtenaar heeft daarnaast voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, waaronder het kwaliteitsniveau, het uitstralingsniveau en de oppervlakte.
4. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. Belanghebbende voert aan dat, mede gelet op gegevens uit het WOZ-waardeloket, de heffingsambtenaar bij de waardebepaling ten onrechte is uitgegaan van een oppervlakte van 283 m2. Dit betoog slaagt niet. De gegevens uit het WOZ-waardeloket liggen immers niet ten grondslag aan het bestreden besluit. De heffingsambtenaar heeft zich gebaseerd op het in de bezwaarfase verzonden taxatieverslag, waaruit bij optelling van de daarin opgenomen oppervlakten blijkt dat is uitgegaan van een oppervlakte van 232 m2, hetgeen de juiste oppervlakte is. Ook in de in de beroepsfase overgelegde matrix is uitgegaan van een oppervlakte van 232 m2. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat van een juiste oppervlakte is uitgegaan.
5. Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet door de heffingsambtenaar is gehoord. De rechtbank stelt voorop dat het horen als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Ter zitting is door de heffingsambtenaar erkend dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor niet is benadeeld. Hij heeft zijn standpunt immers in de beroepsprocedure alsnog schriftelijk en mondeling ter zitting bij de rechtbank kunnen toelichten. Zijn beroepsgronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het is om die reden niet aannemelijk dat, indien belanghebbende wel in bezwaar zou zijn gehoord, de heffingsambtenaar een ander besluit zou hebben genomen.
6. Belanghebbende betoogt dat hij recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
6.1.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag bedraagt, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende op 13 februari 2024 een ingebrekestelling heeft verzonden aan de heffingsambtenaar, die de heffingsambtenaar diezelfde dag heeft ontvangen. De laatste dag van de termijn van twee weken waarover de heffingsambtenaar nog geen dwangsom verbeurde, was 27 februari 2024. Nu niet eerder dan op 25 april 2024 uitspraak op bezwaar is gedaan, is een dwangsom over de maximale periode van 42 dagen verbeurd. De rechtbank stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom daarom vast op € 1.442,-.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Omdat aan het bestreden besluit wel een zorgvuldigheidsgebrek kleeft, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De rechtbank zal daarnaast de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vaststellen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 51 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van
O. van Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).