Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
ne bis in idem-beginsel, zoals dat is neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), houdt in dat niemand tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. De rechtbank stelt vast dat feit 1 betrekking heeft op verdenking van drugshandel aan de daarin gespecificeerde personen in de omschreven periode. Feit 2 ziet op het aanwezig hebben van de specifieke hoeveelheid cocaïne die op 13 november 2024 bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is aangetroffen. Uit de tenlastelegging en het dossier blijkt zonder meer dat feit 2 betrekking heeft op de verdovende middelen in de woning en niet de verdovende middelen die zouden zijn verstrekt aan de personen omschreven onder feit 1. Beide ten laste gelegde feiten beschrijven daarmee verschillende gedragingen van de verdachte en vallen daarnaast onder verschillende delictsomschrijvingen, te weten artikel 2 onder B respectievelijk artikel 2 onder C van de Opiumwet. De enkele omstandigheid dat volgens de tenlastelegging beide feiten in Naaldwijk zouden zijn gepleegd, maakt niet dat sprake is van hetzelfde feit. De rechtbank merkt ten slotte op dat bij artikel 2 van de Opiumwet samenloop mogelijk is van de verschillende onderdelen zodat bij het verstrekken van verdovende middelen ook sprake kan zijn van het aanwezig hebben daarvan. Het mede ten laste leggen van het aanwezig hebben van die middelen bij feit 1, zoals in het onderhavige geval is gedaan, sluit dan ook niet uit dat de verdachte vervolgd wordt voor het aanwezig hebben van verdovende middelen bij gelegenheid van feit 2.
4.De bewijsbeslissing
bijlagede wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De strafoplegging
8.De inbeslaggenomen voorwerpen
9.De toepasselijke wetsartikelen
10.De beslissing
1 (EEN) JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;