ECLI:NL:RBDHA:2025:3728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL24.42156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Gambiaanse eiser in verband met gedwongen rekrutering door de Casamance rebellenbeweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 7 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 25 oktober 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eiser meer verwacht mag worden dan hij heeft verklaard, gezien zijn referentiekader, waaronder zijn leeftijd, opleidingsniveau en de omstandigheden in zijn land van herkomst. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de minister wordt opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 7 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening (NL24.42157), op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bij zijn oma was en dat daar twee mannen langskwamen om hem te rekruteren voor de Senegalese Casamance rebellenbeweging omdat zijn opa hier ook lid van was geweest. Eiser hoorde de mannen namelijk zeggen “we zijn gekomen voor onze leerling”. Eiser is vervolgens via de achterdeur het huis uit gevlucht. Eiser vreest dat hij bij terugkeer zal worden gezocht door de Casamance rebellenbeweging om hem alsnog gedwongen te rekruteren.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Gedwongen rekrutering voor de Casamance rebellenbeweging.
De minister heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De gedwongen rekrutering voor de Casamance rebellenbeweging heeft de minister niet geloofwaardig bevonden. De minister heeft geconstateerd dat eiser zijn verklaringen ten aanzien van de rekrutering niet heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft vervolgens beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dit is volgens de minister niet het geval nu niet wordt voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De minister acht de verklaringen van eiser over waarom hij gerekruteerd zou worden en over de Casamance rebellenbeweging te summier.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het bestreden ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Heeft de minister het referentiekader van eiser voldoende in acht genomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gedwongen rekrutering?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat zijn verklaringen te summier zijn. De minister heeft miskend dat eiser heeft verklaard wat hij weet en dat meer dan dit, gelet op zijn referentiekader, waaronder de verstreken tijd, zijn leeftijd en opleidingsniveau, niet van hem verwacht mag worden. De tegenwerping van de minister dat eiser negen jaar onderwijs heeft gevolgd, werkzaam was als elektromonteur en bijna 16 jaar oud was toen hij zijn land van herkomst verliet, maakt niet dat hij in staat zou zijn om naar de smaak van de minister op bevredigende wijze te verklaren. Gezien deze miskenning is het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser wijst verder ter onderbouwing van zijn vrees bij terugkeer naar Gambia op nieuwsberichten van africanews.com [1] en foroyaa.net [2] .
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister de asielaanvraag van eiser heeft beoordeeld aan de hand van de werkinstructie (WI) 2024/6 ‘Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel)’. Hieruit volgt dat als de vreemdeling – ongeacht de reden – een asielmotief niet of onvoldoende kan onderbouwen met objectieve bewijsstukken, de minister een geloofwaardigheidsbeoordeling toepast om tot een oordeel te komen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Deze geloofwaardigheidsbeoordeling wordt vormgegeven door de vijf voorwaarden genoemd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Als de vreemdeling aan deze vijf voorwaarden voldoet, kunnen zijn verklaringen, die niet met documenten zijn onderbouwd, alsnog als geloofwaardig worden beschouwd. Uit de WI 2024/6 volgt verder dat bij de beoordeling van de vijf voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 kenbaar rekening moet worden gehouden met wat in zijn algemeenheid van de vreemdeling verlangd mag worden. Daarbij speelt het referentiekader van de vreemdeling een rol. Aspecten die daarbij van belang kunnen zijn, zijn: leeftijd, geslacht, opleiding, land/gebied van herkomst, cultuur, maar ook aspecten zoals het werk dat hij deed, hoe groot zijn leefgebied was en of hij bijvoorbeeld toegang had tot internet, (social) media en dergelijke. Verder volgt uit de WI 2024/6 dat het nog steeds primair aan de vreemdeling is om geloofwaardige verklaringen af te leggen, documenten te overleggen die voor de beslissing op het verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen en met de Nederlandse autoriteiten samen te werken bij de behandeling van zijn verzoek. Dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de vreemdeling, ontslaat de vreemdeling er dan ook niet van dat hij samenhangende en aannemelijke verklaringen af dient te leggen ten aanzien van de vijf voorwaarden.
6.2.
Niet in geschil is dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. De minister is daarom in lijn met de WI 2024/6 overgegaan tot een geloofwaardigheidsbeoordeling aan de hand van de vijf voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Zoals hiervoor beschreven, volgt uit de WI 2024/6 dat de minister bij de beoordeling van de vijf voorwaarden van de geloofwaardigheidstoets is gehouden om het referentiekader van de vreemdeling kenbaar te betrekken. De rechtbank overweegt dat het kenbaar betrekken van het referentiekader allereerst vereist dat de minister het referentiekader van de vreemdeling in de besluitvorming beschrijft. Verder behelst het kenbaar betrekken van het referentiekader dat de minister motiveert op welke wijze het beschreven referentiekader van invloed is op het oordeel over hetgeen van de betreffende vreemdeling in zijn algemeenheid verlangd mag worden ter onderbouwing van zijn asielrelaas en op welke wijze de verschillende aspecten uit het referentiekader zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
6.3.
Aan eiser is tegengeworpen dat hij te summier heeft verklaard en dat meer van hem kan worden verwacht gelet op het feit dat hij negen jaar onderwijs heeft gevolgd, werkzaam is geweest als elektromonteur en bijna 16 jaar oud was toen hij zijn land van herkomst verliet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd op welke wijze de omschreven aspecten van het referentiekader van eiser maken dat er meer van eiser mag worden verwacht dan de verklaringen die hij heeft gegeven. De enkele stelling van de minister in het bestreden besluit en ter zitting dat de genoemde aspecten geen verontschuldiging vormen voor de summiere verklaringen acht de rechtbank onvoldoende. De minister heeft nagelaten om te motiveren waarom juist het werkzaam zijn als elektromonteur en/of het hebben gevolgd van onderwijs en/of eisers leeftijd van bijna 16 jaar oud met zich brengt dat er meer van hem kan worden verwacht ter zake van het verklaren over de gedwongen rekrutering voor de Casamance rebellenbeweging dan hij heeft gedaan in de door hem gegeven verklaringen. Dit betekent dat er op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek en dat de beroepsgrond in zoverre slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
7.1.
De minister bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor vier weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepsschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 25 oktober 2024;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.