ECLI:NL:RBDHA:2025:3730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
09/294595-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in verdovende middelen en witwassen

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in verdovende middelen en witwassen. De verdachte, geboren in 1994 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van een geldbedrag van €3.450. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna zes jaar cocaïne heeft verhandeld, waarbij hij samen met anderen handelde. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het verbergen van de herkomst van geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren. Tijdens de zitting op 20 februari 2025 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor een deel van de feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende afnemers als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/294595-24
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , locatie [locatie] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.J.D. Groenendijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 november 2024 te Naaldwijk en/of elders in Nederland, meermaals, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt aan:
- [naam 1]
- [naam 2] ,
- [naam 3] ,
- [naam 4]
- [naam 5] , en/of
- [naam 6] ,
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 13 november 2024 te Rijswijk, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,8 gram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij, op of omstreeks 13 november 2024, te Naaldwijk, gemeente Westland, althans in Nederland, (van) een geldbedrag van €3450, althans een of meer voorwerpen,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw gedeeltelijke vrijspraak bepleit voor de pleegperiode voorafgaand aan 18 mei 2023 en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingaan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie
bijlage). De verdachte heeft dit ten laste gelegde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft voor feiten 1 en 3 in de
bijlagede wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is op basis van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voor wat betreft feit 1 en feit 3 overweegt de rechtbank als volgt.
Feit 1
De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij in cocaïne heeft gehandeld, maar heeft daarbij verklaard dat hij dit alleen deed vanaf de Hemelvaartsdag 2023, dus 18 mei 2023. De verdediging heeft aangevoerd dat van een langere pleegperiode alleen blijkt uit de verklaringen van de afnemers en dat deze verklaringen - voor zover zij op die langere periode zien - onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit standpunt en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van zes afnemers, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat zij in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2019 tot en met 13 november 2024 cocaïne kochten en geleverd kregen van de verdachte en zijn broer die medeverdachte is. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Uit die notificaties blijkt dat de genoemde zes personen in oktober-november 2024 regelmatig contact opnamen met één van de dealtelefoons, zodat aannemelijk is dat zij drugs afnamen bij de gebruikers van die telefoon. Bovendien zijn alle verklaringen afgelegd vlak na de aanhouding van de verdachte en de medeverdachte, zijn de verklaringen voldoende gedetailleerd en komen die onderling overeen op vrijwel alle essentiële punten, zoals de lange periode van handel, de betrokkenheid van de verdachte en zijn broer en de nummers van de dealtelefoons.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de verdediging dat de verklaringen van de afnemers mogelijk zien op een eerdere periode waarin de verdachte in drugs handelde en waarvoor hij al is veroordeeld. Deze stelling ontstijgt niet het niveau van speculatie en is niet onderbouwd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voor wat betreft de aanvang van de periode van het bewezenverklaarde uitgaan van de verklaringen van afnemers [naam 2] en [naam 1] . [naam 2] verklaart dat zij al een jaar of 7 jaar cocaïne koopt van de verdachte en de medeverdachte, dus vanaf ongeveer 2017. [naam 1] verklaart dat hij al vanaf 2018 het telefoonnummer van deze dealer had en dat hoewel het telefoonnummer regelmatig wisselde, de dealers steeds dezelfde personen bleven. [naam 1] herkent een foto van de verdachte als zijn dealer. Op grond van deze verklaringen samen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich vanaf de tenlastegelegde aanvangsdatum van 1 januari 2019 met de handel in cocaïne heeft beziggehouden.
Tot slot verwerpt de rechtbank het standpunt van de verdediging dat geen sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, zijn broer of andere contacten. Meerdere afnemers hebben zowel de verdachte als zijn broer als dealers herkend waarbij de verdachte vaak fungeerde als degene die de drugs - die via zijn broer werden besteld - bracht. Ook blijkt uit de chatgeschiedenis aangetroffen in de telefoon van de broer van de verdachte dat hij de verdachte bevoorraadde, naar verschillende locaties stuurde en over de betreffende betalingen sprak. Op die wijze hielden de verdachte en zijn broer zich gezamenlijk bezig met de handel in cocaïne en verdienden zij daaraan. Meerdere verklaringen van de afnemers bevatten verder aanwijzingen dat naast de verdachte en zijn broer ook andere personen betrokken werden, al dan niet in de rol van een koerier. De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen dan ook bewezen.
Feit 3
De verdachte wordt onder dit feit verweten dat hij geldbedragen die in zijn woning zijn aangetroffen heeft witgewassen. Dit betreft een bedrag van € 1.270 aangetroffen in een jaszak in biljetten van € 5 (2x), € 10 (21x), € 20 (30x) en € 50 (9x) en een bedrag van € 2.180 aangetroffen in een raamkozijn in biljetten van € 5 (8x), € 10 (22x), € 20 (36x), € 50 (22x) en € 100 (1x).
Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in cocaïne grote contante geldbedragen gemoeid zijn. De verdachte beschikte daarnaast niet over een (legaal) inkomen die deze bedragen kunnen verklaren. Een dergelijke hoeveelheid contant geld, waarvan het grootste deel in coupures die gangbaar zijn in de handel in verdovende middelen, en de bewezenverklaring van feit 1 rechtvaardigen zonder meer het vermoeden dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Van de verdachte mag dan worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geld. Hij heeft voor het eerst ter terechtzitting verklaard dat hij de aangetroffen geldbedragen heeft gespaard van zijn uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet verifieerbaar en bovendien hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft zijn bewering op geen enkele wijze onderbouwd met bijvoorbeeld een overzicht van contante opnames uit zijn, uit uitkering verkregen, banksaldi. Zonder een dergelijke onderbouwing is deze bewering op geen enkele wijze te verifiëren. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek naar zijn verklaring hoefde te doen en dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig eigen misdrijf van de verdachte afkomstig waren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van in totaal € 3.450,-.
3.3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hijin de periode van 1 januari 2019 tot en met 13 november 2024 te Naaldwijk en elders in Nederland, meermaals, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt aan:
- [naam 1]
- [naam 2]
- [naam 3]
- [naam 4]
- [naam 5] en
- [naam 6] ,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 13 november 2024 te Rijswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,8 gram (netto) cocaïne
,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 13 november 2024 te Naaldwijk, gemeente Westland, een geldbedrag van € 3.450,- voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf te hoog is. Daarbij heeft zij erop gewezen dat eerdere veroordelingen van de verdachte verder in het verleden zijn. Verder heeft zij verzocht er rekening mee te houden dat de combinatie van een langdurige gevangenisstraf met een kort voorwaardelijk strafdeel in het nadeel van de verdachte werkt, omdat de verdachte in dat geval niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft met anderen over een periode van bijna zes jaren cocaïne gedeald. Daaraan is slechts een einde gekomen doordat hij door de politie werd aangehouden. Daarnaast heeft de verdachte een voor handel bestemde hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad en een bedrag aan contant geld witgewassen. Dit zijn ernstige strafbare feiten met een sterk ondermijnend karakter. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van verdovende middelen tot vele vormen van criminaliteit en overlast. Door uit misdrijf afkomstige gelden wit te wassen heeft de verdachte daarnaast het (vertrouwen in het) economisch verkeer geschaad en bijgedragen aan de instandhouding van criminaliteit. De verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 januari 2025. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij in 2019 veroordeeld is voor de handel in cocaïne.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het reclasseringsadvies over de verdachte van 29 januari 2025.
De reclassering heeft op een aantal punten zorgen over de verdachte. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking, waardoor hij het moeilijk vindt om weerstand te bieden aan mensen in zijn omgeving die in het drugscircuit zitten. Het middelengebruik van de verdachte heeft er in het verleden toe geleid dat de verdachte in aanraking kwam met justitie. Het lukt de verdachte niet goed om betaald werk te behouden, waardoor ook stabiele dagbesteding ontbreekt. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering adviseert bij veroordeling om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en begeleiding, een locatiegebod met elektronische monitoring, de verplichting zich in te spannen voor het vinden van zinvolle dagbesteding en de verplichting om mee te werken aan alcohol- en drugscontroles.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met andere sanctie dan een gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de hoogte van die straf heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. Er zijn slechts oriëntatiepunten beschikbaar voor het dealen van harddrugs tot 12 maanden, waarvoor als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geldt. Enerzijds acht de rechtbank van belang dat het bewezenverklaarde gaat over een relatief beperkte groep van zes afnemers. Anderzijds weegt de rechtbank mee dat het om een zeer lange pleegperiode gaat en het dossier duidelijke aanwijzingen bevat dat er aan een grotere klantenkring is gedeald.
De rechtbank acht strafverzwarend dat de verdachte met anderen heeft gedeald.
De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering over de verdachte. Het is belangrijk dat de verdachte geholpen wordt om structuur en stabiliteit in zijn leven te vinden. Zonder goede begeleiding is de kans groot dat de verdachte opnieuw de fout in gaat. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank een grotere betekenis toekent aan de relatief beperkte omvang van de drugshandel door de verdachten.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
Het dossier bevat een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 12 februari 2025 (de beslaglijst). De officier van justitie heeft gevorderd dat de drie voorwerpen op de beslaglijst verbeurd worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de inbeslaggenomen voorwerpen terug gegeven moeten worden aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde geldbedragen verbeurd verklaren, omdat deze geldbedragen aan de verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde witwassen (feit 3) met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.
De rechtbank zal bepalen dat de inbeslaggenomen Apple-telefoon aan de verdachte moet worden teruggegeven. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
eenvoudig witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (EEN) JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich ambulant laat behandelen door Humanitas DMH of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- zich ambulant laat begeleiden door Humanitas DMH of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het adres Serrestraat 35, 2671 RN te Naaldwijk, zolang de reclassering dit nodig acht. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde stelt zich onder elektronisch toezicht ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft;
- zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- meewerkt aan controle op alcohol- en drugsgebruik door urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest), zo vaak als de reclassering dit nodig vindt.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de inbeslaggenomen goederen:
verklaart verbeurd de volgende op de beslaglijst genoemde voorwerpen:
- € 3.450 ( beslaglijst, nummers 1 en 2);
gelast de teruggave aan de verdachte van het volgende op de beslaglijst genoemde voorwerp:
- 1 telefoontoestel (beslaglijst, nummer 3).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2025.