In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 28 mei 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder de zaak op een zitting te behandelen.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, waarbij de wettelijke termijnen zijn overschreden. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die het niet tijdig nemen van een besluit gelijkstellen aan een besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank legt de minister een termijn op tot 30 juli 2026 om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eisers. Daarnaast wordt de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.