ECLI:NL:RBDHA:2025:3801
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een bestuurlijke boete opgelegd voor overtreding van de Huisvestingsverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de opgelegde bestuurlijke boete van € 10.000,- door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De boete werd opgelegd omdat eiser, eigenaar van een woning, deze zonder de vereiste vergunning had omgezet van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimten voor dertien personen. Eiser betwistte de boete en voerde aan dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij aan zijn zorgplicht had voldaan en voldoende toezicht had gehouden op het gebruik van de woning. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat eiser de overtreding had aanvaard en dat de opgelegde boete niet aan eiser kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire beschikking. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 500,- aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de procedure meer dan twee jaar had geduurd, wat in strijd was met de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Eiser kreeg ook een vergoeding voor zijn proceskosten van in totaal € 3.108,-.