ECLI:NL:RBDHA:2025:3811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL24.46689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser, met V-nummer 291.026.3415, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag van 25 augustus 2022. De rechtbank heeft eerder, op 10 mei 2024, het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. De minister werd ook verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, met een maximum van € 7.500,-. Echter, op 26 november 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, ditmaal als opvolgend beroep, omdat er wederom geen tijdig besluit was genomen.

Op 15 januari 2025 heeft de minister een afwijzend besluit genomen, maar dit werd op 11 februari 2025 ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank constateerde dat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en verklaarde het opvolgende beroep gegrond. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar in dit geval werd een termijn van acht weken gesteld, omdat het niet realistisch was om binnen twee weken tot een zorgvuldig besluit te komen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 200,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om aan de termijn te voldoen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 453,50. De rechtbank heeft de zaak als lichtgewicht gekwalificeerd, omdat het enkel om de overschrijding van de beslistermijn ging. De uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: 291.026.3415, eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Op 10 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag van 25 augustus 2022.
Bij uitspraak van 10 mei 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen acht weken, vanaf de bekendmaking van de uitspraak, alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 26 november 2024 heeft eiser nogmaals beroep (opvolgend beroep) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag.
Bij beschikking van 15 januari 2025 heeft verweerder alsnog een afwijzend besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Op 11 februari 2025 heeft verweerder dit besluit echter weer ingetrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft enkel de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn met voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen.
2. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep bij de rechtbank open. [2]
3. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 10 mei 2024 opgedragen termijn eindigde op 5 juli 2024. Aangezien verweerder het afwijzende besluit van 15 januari 2025 heeft ingetrokken, is nog geen besluit bekendgemaakt. Gelet daarop is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de door de rechtbank opgedragen beslistermijn. De rechtbank verklaart het opvolgende beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser daarom gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
5. Verweerder heeft ter zitting aangegeven eiser aanvullend te zullen horen voordat een nieuw besluit wordt genomen. Omdat het in dit geval niet realistisch is voor verweerder om binnen twee weken zorgvuldig tot een besluit te komen, ziet de rechtbank hierin aanleiding om, in afwijking van de standaardtermijn, een termijn van acht weken te stellen.
6. De rechtbank bepaalt dat een dwangsom wordt verbeurd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om aan de termijn van deze uitspraak te voldoen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met de vaste gedragslijn van de zittingsplaats Den Haag stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom vast op een bedrag van € 200,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. In overeenstemming met de vaste gedragslijn wordt het maximum bepaald op € 15.000,-.
7. Gelet hierop is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag van 25 augustus 2022;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze
partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener
de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de
indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb
3.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.