In deze zaak heeft eiser, met V-nummer 291.026.3415, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag van 25 augustus 2022. De rechtbank heeft eerder, op 10 mei 2024, het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. De minister werd ook verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, met een maximum van € 7.500,-. Echter, op 26 november 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, ditmaal als opvolgend beroep, omdat er wederom geen tijdig besluit was genomen.
Op 15 januari 2025 heeft de minister een afwijzend besluit genomen, maar dit werd op 11 februari 2025 ingetrokken. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank constateerde dat de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en verklaarde het opvolgende beroep gegrond. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar in dit geval werd een termijn van acht weken gesteld, omdat het niet realistisch was om binnen twee weken tot een zorgvuldig besluit te komen.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 200,- per dag verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft om aan de termijn te voldoen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 453,50. De rechtbank heeft de zaak als lichtgewicht gekwalificeerd, omdat het enkel om de overschrijding van de beslistermijn ging. De uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, en is openbaar gemaakt.